maandag 10 augustus 2020
I
Zonsondergangen zeegezichten duinlandschappen
– vette knipogen naar Adriaan Roland Holst zaliger –
boeketten in het lang het rond het breed het rood het wit het geel
liedjes muziekjes evergreens smartlappen pop klassiek
kisten in eik beuk notelaar blinkend mat vol fineer
koperen klinknagels handvatten gecertificeerd
urne kelder zandgraf muur strooiweide de zee alweer
familie vrienden dichte verre onbereikbare
namen zonder adres adressen zonder naam
omslag met dikke fijne elegante zwarte grijze rand
kruisen vergeet-mij-nietjes passers gebroken zuilen
lettertypes formaten grammen houtvrij papier
begrafenisonderneming A. & zoon kan opbaren
dat het op slapen lijkt maar schrijft dt-fouten
onoverkomelijk detail in het licht van
de eeuwigheid dicteert rijmpjes die nabestaanden
weerloos noteren snotterend dat het waar is
maar al te waar
hij had het zo gewild
II
we willen dat het een boek is
vlot geschreven en bondig
dat je dichtslaat als het je te machtig wordt
’s morgens vergeten lijkt
gedrukt is het beter te verdragen
redacteurs schrappen fouten
vervelende herhalingen
zelfbeklag valse noten
ik ontvlucht zijn mausoleum
de starre foto’s de bloemen
perfect en wit – plastic lijken
het beeld gekneed naar andermans gedachtenis
de noveenkaars leest
wat hij nooit geschreven heeft
III
als ik haar opzoek
springt hij uit mijn ogen
zit hij aan de lange tafel
vraagt hij waar ik naar honger of dorst
onder het werken feesten reizen
onder het drinken houdt hij zich schuil
maar als ik haar opzoek
springt hij uit haar ogen
zit zij aan de zware tafel alleen
vraagt zij mij of ik kan raden
hoeveel zij weegt nog
springt hij uit haar lichaam
dat wij naar zijn kelder
dragen in een kist
ten langen laatste
plicht volbracht
IV
het gaat dit jaar door merg en been
het janken en huilen
van de wilgen: uit verse ogen
stroomt gele sneeuw
hebben afgezaagde takken
heimwee naar hun boom
kunnen ringen en knopen
vergeten dat ze samen horen
zal het sap blijven stromen
de lach uitgebeend
koud en vormeloos
een stronk net als ik
geamputeerd
2020
De afbeelding op het voorplat is een still uit Trophy (2010) van Leenders’ landgenoot Ruben Bellinkx. Toen ik die zag, vermoedde ik al met een heel bijzondere bundel van doen te hebben.
Van het achterplat:
De ontmoeting met een ree vormt de aanzet voor Overstekend wild van Herman Leenders. Oog in oog staat hij met dit wezen, dit wild. De confrontatie voelt als een kortstondige verheffing uit de alledaagse realiteit om er daarna des te harder weer in terecht te komen. Gaat het slechts om een waarneming en zijn we toevallig getuige? Gaat het om een ontmoeting of een verschijning? Is het een droom of een visioen? Is het de schoonheid, de liefde of de dood die op ons pad komt? Dit zijn gedichten ontstaan op plaatsen en momenten waar de wegen van mensen, dieren en goden elkaar kruisen.
Herman Leenders (Brugge, 1960) publiceerde sinds 1992 acht boeken, zowel proza als poëzie, en zijn werk is meermalen bekroond. Toch besprak ik geen van zijn (vijf) eerdere gedichtenbundels. Dat is niet zo vreemd, want zijn laatste poëzie verscheen in 2013 en toen bestond deze rubriek nog niet. Mijn poëziebelangstelling wel, dus ik kan zijn eerdere werk er zo bij pakken.
Dat Overstekend wild komt voorbij in de eerste afdeling (van drie) en draagt die titel. Maar de bundel begint met bovenstaande cyclus: een In memoriam voor de overleden vader. Prachtige verwoording: als ik haar (natuurlijk de moeder, FV) opzoek springt hij uit mijn ogen. Evenals de metaforische vergelijking van de vader met de boom: uit verse ogen stroomt gele sneeuw, afgezaagde takken voelen zich geamputeerd…
Wordt vervolgd!