dinsdag 21 juli 2020
De poëzie werd geboren om familieproblemen mee op te lossen
Om de dingen op heel eenvoudige wijze te kunnen zeggen
werd de poëzie geboren.
Of misschien wel om familieproblemen mee op te lossen
als het nodig is.
En soms om de afwas te kunnen doen en de ramen te lappen.
Wat ik wil zeggen is dat ik moe ben en daarmee basta!
Een hoer heeft het recht om moe te zijn,
om even haar benen dicht te houden
zodat de aangerichte schade kan worden onderzocht
en de afstand tussen het achterwerk en het leven
opgemeten kan worden.
De klant moet maar even op zijn beurt wachten
totdat het gat genezen is en de wond is opgedroogd.
Weet je wat het meeste pijn doet?
Het doorboren van mijn oren met het geschreeuw van de regen.
Het gehuil achter het sleutelgat telkens wanneer de deur wordt dichtgegooid.
Je hebt voor niets betaald.
In ruil voor de seks vroeg ik je tijdens het binnendringen
een gedicht voor te dragen.
‘Aha, de dichterlijke hoer.’
Is dat wat je dacht? Dan was ik op mijn best.
Je gaat toch niet ontkennen dat je na afloop moest huilen?
Je verborg je hoofd in je handen en huilde als een kind.
En vanachter je tanden klink: ‘Ik hou van je.’
Dit gebeurde allemaal in minder dan een uur
terwijl buiten de wind loeide en de wolven in onze nabijheid huilden.
Wat we zeggen moet zo simpel zijn als onze ademhaling.
Daarom is de poëzie geboren.
Om de vingerafdrukken van het lichaam te vegen,
de lakens en de kussens te herschikken,
de deuren op te doen en te zeggen: vaarwel!
2020
De Nederlandse dichter Lamia Makaddam (1971) is geboren in Tunesië. Daar studeerde ze Arabische taal- en letterkunde en kwam vervolgens naar Nederland. Ze publiceerde drie dichtbundels in het Arabisch en won in 2000 de El Hizjra-Literatuurprijs. Naast dichter is ze journalist en vertaler. Zo vertaalde ze onder andere Jij zegt het van Connie Palmen en Malva van Hagar Peeters.
Beeld: Ernst Coppejans
Je zult me vinden in elk woord dat ik schrijf is haar eerste bundel die naar het Nederlands is vertaald. Hoewel zij vloeiend Nederlands spreekt en schrijft, heeft zij voor de vertaling van haar bundel een beroep gedaan op Abdelkader Benali.
Voor zijn Volkskrant-rubriek Land van afkomst interviewde Robert Vuijsje haar onlangs (6 juni). Een paar citaten:
Van Arabisch naar Nederlands vertalen kun je vergelijken met een zee in een fles proberen te doen. In het Arabisch heb je twaalf benamingen voor het woord 'liefde', op allemaal verschillende niveaus. De taal is rijker, met veel meer mogelijkheden.
Nederlanders willen dat Arabische gedichten gaan over oorlogen en vrouwenonderdrukking. Over kamelen en woestijnen. Ik schrijf over het lichaam, over erotiek. Ik kom uit Tunesië, daar mag een vrouw dat niet doen. Het is te brutaal. Alleen een man mag dat.
Of zij in Nederland beperkingen voelt:
Met het geloof ben ik voorzichtiger. Als ik daarover een gedicht zou schrijven, riskeer ik mijn leven of dat van geliefden. Gelukkig is het niet mijn onderwerp, ik ben ook niet zo gelovig. In 2007 publiceerde ik een bundel waarin een klein gedicht stond over een hoofddoekje. Ik zou een presentatie geven in een Iraaks cultuurhuis, hier in Den Haag. Toen kreeg ik een bedreiging binnen, dat ik me moest verontschuldigen voor dat gedicht. Dat heb ik niet gedaan.
Over verkeerde veronderstellingen over haar achtergrond:
Ik was de eerste in mijn familie die verder leerde na de basisschool en de tweede vrouw uit ons dorp die naar de universiteit ging.
Tunesië is niet zoals andere Arabische landen. Na de onafhankelijkheid van Frankrijk, in 1956, kregen vrouwen meer rechten. Bij ons is het huwelijk volgens de wet, in andere Arabische landen volgens het geloof, de shariawet. In de andere landen krijgen mannen bij een erfenis twee keer zo veel als vrouwen, in Tunesië is het evenveel. En wij hebben geen polygamie. Toch was het in ons dorp nog steeds zo dat een meisje hoorde te trouwen, dat was het plan. Je kon geen slechte vrouw zijn, je moest je niet te vrij gedragen, dan zou je in het dorp geen jongen meer vinden om mee te trouwen.
Over haar komst naar Nederland:
In het begin was het moeilijk. Ik was het gewend om nooit alleen te zijn, in Tunesië deed je alles samen. Als je ergens heenging, was het altijd met een zusje of nichtje. Hier moest ik alles in mijn eentje doen. […] En ik miste de controle. Als je zo veel vrijheid krijgt, wat ga je ermee doen? In Tunesië was het niet alleen een vader of een broer die je controleerde. Zelfs als een oudere buurman mij aantrof in het dorp, mocht hij me bestraffen of vragen wat ik aan het doen was.
Ik heb alle soorten werk gedaan. Eerst veel in hotels. In 2015 werd ik ontslagen bij de Wereldomroep, met tweederde van de journalisten. Ik heb me laten omscholen tot tolk Nederlands-Arabisch. Eén keer zat ik zes maanden zonder werk. Ik leefde van 5 euro per dag, omdat ik geen uitkering wilde aanvragen. Alleen zodat ze niet over mij zouden kunnen zeggen: al die buitenlanders komen hier voor de uitkeringen.
Aan het einde moet er iets kapot
Elke ochtend zie je me als de bediende in het café.
Mijn haar zit in een paardenstaart en met trillende handen
breng ik je koffie en zeg: ‘Goedemorgen’ of
‘Schiet op, het is al bijna zeven uur’ of
‘Haal je ogen eens van de telefoon af,
schrijf beter een stuk of een gedicht’.
Om klokslag zeven uur kom je me tegen op het treinstation.
Op het perron zwaai ik naar je en ren tussen de mensen door
om een voet tussen de deur te klemmen zodat je naar binnen kan.
Dan pas mag de trein verdergaan.
‘Ga dan’, want er is altijd iets wat ergens anders op ons wacht.
Ook dit jaar zal je me in een café vinden,
waar ik een boerenjurk draag en dans
om te vieren dat de oogst is binnengehaald
en de schoppen te ruste zijn gelegd
en er zakken vol graan zijn.
Je zult me vinden in elk woord dat je schrijft,
in elke vrouw die je liefhebt,
alle bomen waar je huis op uitkijkt,
de plekken waar je nog gaat wonen.
En ik zal voor je zingen, ontzettend vaak, in de lengte en de herfst.
Ik zal van je weg en naar je toe reizen
en wanneer mijn vleugels breken
wees dan niet verdrietig.
Iets moet immers breken aan het einde.