dinsdag 07 juli 2020
Haar lepel ligt nog in de keukenla,
te midden van ons alledaags bestek
Als ik er even met mijn hand langs ga,
zegt zij: ‘Kom hier, dat ik de tafel dek.’
Ik heb het dunne broodplankje bewaard
waarvan ze ’t liefst haar boterhammen at.
Ze heeft mijn ziel gehecht aan huis en haard,
aan alles waar zij, zelfbewust, om bad.
Ze is vanmorgen naar haar zoon verdwaald,
plots verschenen in een labyrint van glas,
ze kwam als door een venster in geen muur.
Ik heb haar lepel voor de dag gehaald.
Ze lacht, ze bijt erop, raakt overstuur
en grist hem weg en stopt hem in haar tas.
2020
Derde en voorlaatste bijdrage uit Zonder palet. Geen woord verder meer aan toe te lichten / dichten toch? Poëzie op zijn best: de dichter raakt met een lepel zijn leven aan en de lezer raakt met diens woorden zijn eigen leven aan. Herinneringen aan je ouders, die tranen doen opwellen, maar… voor het te sentimenteel wordt, grijpt dichters tot leven geroepen personage zelf in: Ik heb haar leven voor de dag gehaald. Ze […] grist het weg en stopt het in haar tas.
Ook de vader wordt herinnerd:
Wishand
Zoals hij lag, had ik hem nooit gezien.
Niet langer thuis, zo eenzaam in het wit
dat hij al zwart werd van een grijs misschien.
Hij zag me zitten waar ik nu nog zit.
Ik had een washandje en koelde hem
het voorhoofd, zoals ik nog onhandig dacht.
Ik hoorde wrevel in zijn zwakke stem
en trok mijn hand terug en wachtte, wacht.
Het is lang geleden, een decemberdag,
een van de laatste van zijn laatste jaar.
Ik ben bijna even oud nu, het scheelt wat maanden.
Hoogzomer. Ik vind me zwetend staande
voor een spiegel. De zon maakt zichtbaar
deze wishand, het gezicht dat ik zag.