dinsdag 02 juni 2020
Zo propvol dicht groen staat de tuinruimte gegroeid
dat de vraag opkomt Waar blijft dat allemaal, hoeveel
groene containers gaan daarmee gevuld staan strakjes.
De zonbeschenen berk vlakbij vertoont lichte vergeling;
akkerwinde werkt zich handig het ijzerdraad van de erf-
scheiding doorvlechtend tot een ondoorzichtige heg op.
Veel van die horrible vette, het rozelarengebladerte
van augustus wegvretende bruine naaktslakken betrapt,
verzameld, zonder pardon de plomp tot spijze gegeven.
Of de staart van een lunatische kat ermee speelt ligt
iedere morgen de hoogopgeschoten potplant in de te hoge
te smalle pot om op het tegelpad, ten teken van – wat?
Onaangeraakt, grasscheutbedreigd, het uit oude baksteen
gestapeld houtskoolaltaar waarop schapevlees, kip, paprika
en banaan geofferd werden; nu clubhuis van pissebedden.
Een koelte is in the air. September, de eerste speldeprik.
2020
Vervolg van gisteren.
Laatste gedicht uit de tweede reeks met (19) gedichten waarin de natuur centraal staat: van Brabantse roos tot Spaanse rots en van een juffrouw in geel (koolzaad) tot magistraal materiële lumineuze Titanensymfonieën (stapelwolken).
Wéér neologismen (als grasscheutbedreigd), maar daarnaast begrippen die je niet in gedichten verwacht, want de berk is zonbeschenen, maar de groene containers zijn gewoon groene containers. En wat te denken van een cliché dat gewoon het gedicht in mocht vallen: koelte is in the air.
Als Hamelink bij uitzondering (binnen)rijmt, pakt hij het ook meteen goed aan, zoals in de vierde strofe: de gekke kat, de pot op het tegelpad, ten teken van – wat? Fraai de ambiguïteit van betrapte naaktslakken: betrapt in de betekenis van waargenomen en van erop gaan staan.
Morgen verder.