maandag 25 mei 2020
door omstandigheden
- laat ik zo die oorlog maar noemen -
te vroeg opgetild uit de tuin
van mijn kindertijd
misschien niet zo’n fraaie tuin
maar een tuin die ik kende
geheime plekken kon ik de mijne noemen
zelf had ik er bloemen gezaaid
en nu moest ik weg
we mochten meenemen wat we dragen konden
mijn rugzak was klein
-----
door omstandigheden
te vroeg aan de weet gekomen
hoe de ene mens de ander
kan gaan schoppen en slaan
en ook dat je altijd moet buigen
voor wie je baas is
‘maar buigen doe je van buiten
ban binnen buigen wij niet’
sindsdien voor iemand meer kunnen buigen
nooit meer een baas geduld
-----
door omstandigheden
nooit mijn vader leren kennen
zoals een vader zich kennen laat
hij was mij ook ontwend
door omstandigheden
in de steek gelaten door mijn moeder
van bloedverwanten vervreemd
aan niemand gehecht geraakt
door omstandigheden
een hekel gekregen aan eigen verleden
ik wilde het als een litteken verbergen
publiekelijk zwoer ik het af
maar als meinedig werd ik ontmaskerd
en voor straf
moet ik het koesteren
nu open en bloot
-----
door omstandigheden
jarenlang geen boek in handen gehad
terwijl ik al lezen kon
en niks anders wilde dan lezen
over leven in vrede bijvoorbeeld
over hoe het had kunnen zijn
de enige les die ik kreeg
was een les in geweld en ellende
-----
door omstandigheden
te vaardig geworden in lijden
mijn Au! klinkt niet of laat
ik weet ook nooit wat ik ereg moet vinden
door omstandigheden
altijd geneigd
om naast mezelf te staan:
dit ben ik niet
dat was ik niet
mij raakt het niet
mij kunnen ze schoppen en slaan
ik voel, er niks van
zelfs als ik meetel
ben ik er niet bij
en toch
moet ik me steeds laten gelden
daarom juist
-----
door omstandigheden
- laat ik zo de oorlog maar noemen -
werd ik genoodzaakt een tuin mee te dragen
een kleine tuin
misschien niet zo’n fraaie
maar vol van geheime plekken
die ik als enige ken
een tuin waar ik de baas ben
en kind gebleven tegelijk
waar ik buig voor mezelf
en voorovergebogen
mijn bloemen zie staan en geniet
2001
Dit gedicht leest Mischa de Vreede op 15 augustus 2001 voor op de herdenking van de capitulatie van Japan, bij het Indisch Monument in Den Haag. Het is opgenomen in Zeestenen (2001), de derde en laatste gedichtenbundel van de auteur van ook nog eens duizenden recensies (van tv-programma’s en van kinderboeken), honderden columns, vele tientallen grote portretterende interviews en zo’n vijfendertig andere boeken: voor de helft romans, maar ook verhalenbundels, autobiografische schetsen, kinderboeken en een aantal vertalingen, waaronder – en daar was ze trots op – klassiekers uit de wereldliteratuur, zoals De geverfde vogel van Jerzy Kosinski en Herzog van Saul Bellow.
Mischa de Vreede op haar website: Aan de bundel Zeestenen, waarin dit gedicht, werd door mijn collega-dichters die tevens recenseren geen ruimte gegund; de dichters in mijn vriendenkring vonden hem goed en mooi maar daar zijn het vrienden voor. Leo Vroman, in een brief van 2 oktober 2001: “Dat vind ik een heel bijzondere bundel! Het kan niet zuiverder, voller, aandoenlijk eerlijker.” Dat zou hij niet schrijven als hij het niet meende: zo’n goede vriend is het wel.
Ik sta in deze rubriek, voor het eerst, bij haar bescheiden poëtische oeuvre stil. De reden? Op 12 mei is zij overleden, 83 jaar oud.
Mischa de Vreede is in 1936 geboren in voormalig Nederlands-Indië als middelste van de drie kinderen van een dominee en onderwijzeres. Die noemen haar Henny. In 1946, zij is dan negen, repatrieert het gezin, na drieënhalf jaar internering in Noord-Sumatra, naar Nederland.
Wat mijn eigen jeugdherinneringen betreft: eenmaal gerepatrieerd heb ik van meet af aan het idee gehad dat wij, uit Indië afkomstig, geen recht van spreken hadden wanneer het om doorstane ontberingen ging. […] Mijn uiterlijk – de buitenissige kleren van de Marshallhulp, een gelige huid en groene aanslag op mijn tanden...
(NRC-Handelsblad, 14 augustus 2010)
Als domineesdochter had je het extra moeilijk. Je moest uitblinken, maar mocht daarmee geen aandacht trekken. In een van mijn verhalen staat hoe een psycholoog tegen mijn moeder zei dat ik zo’n intelligent kind was. Ze antwoordde: ‘Dat kan wel waar zijn, maar dat hoeft ze niet zelf te weten.’ Ik was vier toen ik vanuit een warme Indische tuin in het kamp werd getild. Daar leerde je als kind buigen voor Japanners, terwijl je inwendig overeind moest blijven.
Je leerde ongezeglijk zijn, je verzetten tegen autoriteiten. Ik heb dat altijd gehouden, voor mij bestaan ze niet eens. Je vindt dat bij een hele generatie. Wat wil je: scholieren zagen in de kampen hun leraren onzindelijk worden. Die hadden dysenterie en konden de wc niet altijd op tijd bereiken. Ze deden het dan langs de kant van de weg. Hun leerlingen kreeg je later toch zeker niet meer in de schoolbanken?
(Provinciale Zeeuwse Courant, 1994)
Henny volgt het gymnasium en de kunstacademie, verhuist naar Amsterdam, verandert haar voornaam in Mischa en heeft maar één doel: schrijver worden en daarvoor, als vrouwelijke auteur, gelijke waardering ontvangen als mannelijke collega’s.
In 1959 verschijnt haar eerste gedichtenbundel, Met huid en hand. Zij is dan inmiddels (voor de eerste keer) getrouwd en moeder (in 1956) van dochter Catelijne. Uit haar tweede huwelijk zal later nog een zoon volgen. Voor haar kleine dochter is dit gedicht:
Groot slaaplied
kom catelijne
mijn lieve kleine
mijn ik in het reine
kom bij me
gaan we terug
naar het ongeboren zijn
wees niet bang voor de slaap
ik blijf bij je
wees niet bang voor de nacht
want ik ben je nacht
wees niet bang voor het water
ik maakte het water
het water is goed
en het draagt je
het wordt weer als vroeger
ik voed je met mijn bloed
ik kleed je met mijn huid
binnen mijn heupen
bouw ik je huis
vanzelfsprekend
heb ik je lief als mezelf
zijn wij naakt voor elkaar
en kennen elkaars binnenkant
mijn naaste naaste
ik wil je sparen
zacht neem ik je mee
vaar met mij
in mijn binnenzee
door de nauwe ingang
van het leven
terug in de wijde
dood
Mischa de Vreede is een vaste waarde in het Amsterdamse literaire leven en goed bevriend met dichters als Remco Campert en Lucebert. Als in 1977 haar sleutelroman Eindelijk mezelf verschijnt, weten velen dat zijzelf model staat voor beeldend kunstenaar Agaath de Goede en de twintig jaar oudere, getrouwde uitgever Geert Lubberhuizen voor de prominente kunstkenner André Dubbelman. Lubberhuizens uitgeverij, De Bezige Bij, geeft het boek uit!
Zeven jaar daarvoor spreekt Lubberhuizen haar aan op het Boekenbal. ‘Je bent zo mooi! En altijd alleen! Je lijkt wel een koningin!’ Hij brengt haar thuis en de rest is geschiedenis.
'Je bent zo mooi!' Mischa de Vreede in 1970.
In 1991 verhuist ze van Amsterdam naar Camperduin, dicht bij de zee. Ze blijft schrijven, want dat is voor haar “de manier om het verleden te vergeten”. Uiteraard doelt ze daarmee op de periode in het Japanse interneringskamp, waarover ze heeft geschreven in onder meer de rapportages van haar ‘herinneringsreizen’, de verhalenbundel Kind in Kamp (1989) en de autobiografische schets Waar ik mee leef (1995). Niet vaak in haar poëzie, terwijl – of juist omdat dat genre, waar het allemaal mee begon, haar het liefste was.
Tot slot nóg een gedicht uit Zeestenen, getiteld ’s Zomers:
'moet je voelen
hoe koel die bloemen zijn'
zei ik
en ik legde je hand
op al dat kroelende roze
'terwijl pioen zo'n gloeiend woord is'
zei jij
ik bloosde