zondag 24 mei 2020
Ik ging z’n lof zingen, want alles was mooi en lelijk. Ik zong,
zoals ik gebekt was, veranderlijk, wisselvallig, eigenlijk zonder
eigen stem. Nu eens melodisch, bijna romig, alsof ik iets
onappetijtelijks wilde bedekken. Dan weer krasserig als een mes
in de bast van een boom – oooh die binnenkort werd gerooid…
Vaak was het alsof een hand zich door mij heen dreef. Aha, mij
bespeelde. En inderdaad: ik opende mijn mond tot klankkast.
O keel, steelse verhefboom en beerput, monding en bron.
Hele talen verdwenen. En daarom: leef aanstaande dode taal. Leef
samengestelde werkwoorden, leef afgeklad, ingeklonken, door-
gelegen. Leef ten onzent, terdege, terwijl. Leef grijze balkenbrij
uit roze koppen, roze koppen uit grijze brij. Laat de houtworm
werkelijk voedsel worden, dat ons eten spreken, ons spreken eten
wordt – wat dat ook betekene. Laat de blijstift van hiers overzijde
hardelijke gummen, dags verwenteling ter glorie, dags verkrassing
tot een lippendienst aan ontoonbaar – o dat wij nooit meer spraken
loze, dat weij nooit meer wraakten het wrakhout onzer woning…
etceterâh etceterâh [*]
(‘Nou nou, trouwens…’)
[*]Uitspreken zoals Joseph Brodsky dat zo mooi kon (Gommers in Aantekeningen).
2020
In de Aantekeningen achterin zijn debuutbundel somt de dichter op welke zinsneden, woorden en zelfs intonaties hij ontleende aan andere schrijvers en dichters of andere bronnen. Voor zover ze achterhaalbaar waren, zegt hij er ook nog bij. De stem van Joseph Brodsky, een uitdrukking in een artikel van Roel Bentz van den Berg, een formulering uit de katholieke liturgie,een citaat uit de Bijbel, een slogan van de Bijenkorf, een spreuk uit een fietsenwinkel, de uitleg van een plukmachine en woorden en citaten van J.C. Bloem, Paul Celan – jaja, zelfs uit Todefuge – Meister Eckhart, T.S. Eliot, Willem Elsschot, Hadewijch, Omar Khayyam, Gerrit Kouwenaar, J.H. Leopold, Lucebert, Osip Mandelstam, Hendrik Marsman, Martinus Nijhoff, Paul van Ostaijen, Kees Ouwens en Rimbaud.
Jérôme Gommers (Parijs, 1961) lijkt zelf een verzamelaar van belangrijke momenten, zoals die van het lezen van teksten die hem aan het denken zetten. Momentums laadklep dus. Zo heet de bundel die genomineerd is voor de debutantenprijs die vernoemd is naar de dichter C. Buddingh’.
Meteen al bij het eerste gedicht overweldigt hij de lezer met klanken, uitspraken en, zoals uit de aantekeningen blijkt, verwijzingen naar reclames, nieuwsberichten en huis-tuin-en-keukenzaken, inclusief herkenbaar geplaatste of beter verborgen citaten uit literaire teksten. Twee van de vier afdelingen van de bundel zijn paginalange gedichten en de andere twee zijn reeksen van gedichten die als een ononderbroken woordenstroom over je heen komen. De ene keer, tenminste op het oog, vormvast, zoals in de eerste afdeling die bijna geheel is opgebouwd uit disticha (zoals bovenstaand gedicht, waarmee de bundel opent). Maar dan weer, zij het niet zo experimenteel als Van Ostaijen, staat het vol met wisselingen van lettertypes en –corpussen en variaties in de bladspiegel met inspringen, centreren en nog veel meer.
Een in alle opzichten duizelingwekkende bundel. Ik denk dat die – hoewel de debutant dus tegen de zestig loopt – een goede kans maakt op de C. Buddingh’-prijs.