dinsdag 19 mei 2020
het moet lente ’35 geweest zijn:
we speelden uit, met dfc-a,
tegen de alblasserdam-junioren:
het was een rommelige wedstrijd, met veel
gehaak en gejoel – op een zeker moment
raakte de vader van onze linksbuiten
(als toeschouwer meegekomen) haast slaags
met twee forse boeren, nadat de rechtsback
zijn lieve zoontje de grond in boorde;
maar juist toen een algemeen klopfestijn dreigde
kwam eensklaps de hindenburg aangezweefd:
daar stonden wij, de alblasserdammers
in oranje shirts met de witte baan
en witte broeken, wij in het rood,
ook met witte broeken, de scheidsrechter keurig
in ’t zwart op het sappige groene veld,
en boven ons hoofd, door de koelblauwe lucht,
gleed de zeppelin, precies zoals hij
steeds zo mooi in de kranten beschreven werd:
een lange slanke zilveren sigaar
(zij het dan wel zonder bandje)
we keken allemaal even omhoog
in de stilte, die plotseling viel, die vreemde
stilte, een stilte zoals ik die
alleen uit zondagsschoolboekjes kende
daarna ging het spel rustig verder, we wonnen
met 4 – 2 uiteindelijk, (ik maakte twee goals)
1967
Pas voor de derde keer werk van C. Buddingh’ in deze rubriek (lees ook hier en hier).
Bovenstaand gedicht vijftig procent om hem te eren en voor de andere helft als lof voor de prijs die naar hem genoemd is.
Sinds 1988 bekroont Poetry International jaarlijks het beste Nederlandstalige poëziedebuut met de C. Buddingh'-prijs. Met de prijs beoogt Poetry International meer aandacht te genereren voor talentvolle nieuwe stemmen in de Nederlandstalige poëzie. Voor menig dichter van naam was de C. Buddingh’-prijs de eerste belangrijke trofee die in de wacht werd gesleept. Joke van Leeuwen, Tonnus Oosterhoff, Ilja Leonard Pfeijffer en Anna Enquist, of recenter Lieke Marsman, Ellen Deckwitz, Marieke Lucas Rijneveld en Radna Fabias behoren tot de laureaten.
Aldus het persbericht bij de bekendmaking van de genomineerden voor de C. Buddingh’-prijs 2020. De jury koos er vier uit dertig ingezonden debuten. Nogmaals het persbericht:
De jury prees zich gelukkig met het hoge aantal van dertig ingezonden debuten, drie meer dan in 2019, en was blij verrast met de hoge kwaliteit van bundels, afkomstig van met name kleine uitgeverijen. De jury hoopt wel dat de volgende lichting debutanten er diverser uit zal zien. Wat betreft thematiek voerden de zogenaamde ‘dertigerdilemma’s‘ de boventoon: Wel of niet samenwonen? Kinderen? De jury werd echter vooral gegrepen door bundels met een onderscheidende stijl en een thematiek die het particuliere ontstijgt: valse geruststelling en doodsangst, bewuste kinderloosheid, klimaat en taal die zingt.
Na alle debuten aandachtig te hebben gelezen, scherp besproken en nog eens herlezen, kiest de jury vol overtuiging voor deze vier debuutbundels (op alfabetische volgorde van achternaam):
Jérôme Gommers – Momentums laadklep;
Jens Meijen – Xenomorf;
Iduna Paalman: De grom uit de hond halen;
Laurine Verweijen: Gasthuis.
Ik schreef in deze rubriek al over de bundels van Jens Meijen (lees hier), Iduna Paalman (lees hier) en Laurine Verweijen (in een duobespreking: lees hier), maar die van Jérôme Gommers is mij onbekend. Ik lees:
Jérôme Gommers (1961) schrijft met gevoel voor humor in een volstrekt unieke, eigen taal en stijl. De bundel zit goed in elkaar en je kunt hem eindeloos lezen en herlezen, want er is steeds iets nieuws te ontdekken. De gedichten waarin klank een belangrijke rol speelt, hebben haast een bedwelmende uitwerking op de lezer. Een debuut waarin de taal lijkt te zingen.
Te vroeg voor een voorspelling dus, maar…wordt vervolgd!