donderdag 07 mei 2020
Het wordt mei. Voor het eerst in weken
lopen mijn vriendin en ik voorzichtig
door de stad. Tijd
plande onze afspraak
met de dood terwijl wij nog gewoon
te lang in het café zaten, bang
om kou te vatten in de regen.
Hoe kon de regen ooit
een reden zijn?
(En met al het praten over de dood
steeds ook weer het paradijs
dat om de hoek komt kijken.
Bloesem, denk ik. Deze heldere lente
en het flitslicht van migraine,
zonder pijn.)
Maar de mannen met hun biertjes
op de bankjes aan het water
weten wel beter.
Ze zetten je het paradijs uit
wegens regels, zeggen ze.
Hoe konden regels ooit
een reden zijn?
Eerst vragen ze je
niet te blijven, dan
om niet te vluchten
van waar je niet mag wonen,
daarna om te betalen
voor waar je geen bescherming vond.
Ze heffen pacht
nog vóór de kustlijn.
Ze zullen je vragen om
je vrijheid terug te kopen
met een schuld.
Zeg nee. Want nee
is ook een antwoord.
Verzet begint ermee.
Wat zul je aangeslagen,
maar nooit moe gestreden zijn.
2020
Het gaat goed met de Nederlandse poëzie, want ter gelegenheid van de herdenking van 4 en de viering van 5 mei zijn er zelfs opdrachten uitgeschreven om daar met gedichten bij stil te staan.
Debatcentrum De Balie en het Amsterdams Comité 4 en 5 mei schreven een (open) opdracht uit rond het thema ‘open samenleving’ (lees hier) en Trouw vroeg Lieke Marsman (1990) een 4 mei-gedicht te schrijven. Het is het bovenstaande en dat prijkt vandaag - als ik dit schrijf, is het 4 mei - op de voorpagina.
Janita Monna sprak met Lieke Marsman. Een paar citaten:
In het jaar dat wordt herdacht dat Nederland 75 jaar geleden werd bevrijd, blijft de Dam leeg. Marsman kon er in haar gedicht niet omheen: “Tijdens Dodenherdenking staan mensen stil bij de doden. De dood is nu, met corona, heel erg aanwezig in de samenleving. En in mijn eigen leven was die dat al twee jaar lang, iedere dag.”
Marsman heeft kanker. Corona zette de dingen op scherp: “De bestralingen begonnen ongeveer tegelijk met de lockdown. Het anders zo drukke ziekenhuis werd elke dag leger. Er was voelbaar iets ergs aan de hand. Op internet las ik vervolgens ongeveer alles over corona. Het virus beheerste mijn dag. Zozeer, dat ik soms de kanker vergat.” […]
“De Tweede Wereldoorlog is niet met de coronacrisis te vergelijken, maar er zijn parallellen. Herdenken gaat voor mij ook over: welke lessen kun je trekken uit de geschiedenis? Die mannetjes op die bankjes uit mijn gedicht, dat kunnen vluchtelingen zijn, maar evengoed oude Nederlandse mannen, mensen die de oorlog hebben meegemaakt. We leven nu 75 jaar later, bij 100ste herdenking is er niemand meer die nog uit eerste hand kan vertellen. Dit is het moment om nog vragen te stellen.”
Hoe bijvoorbeeld, zorg je dat een crisis niet escaleert?, zou Marsman graag weten. “Om mij heen hoor ik utopische geluiden, dit zou het moment zijn om de kloof te dichten tussen arm en rijk. Maar als ik zie wat er politiek gebeurt, wie steun krijgt en wie niet, en vooral: hoeveel, dan wordt die kloof alleen maar dieper.” […] “Aan oorlogen gaat vaak een economische crisis vooraf. Er kan altijd een moment zijn waarop de vlam in de pan schiet. Het loopt niet vanzelf goed af. Alert blijven is belangrijk.”
Het gedicht eindigt hoopvol. “Hoop is er altijd”, zegt Marsman. […] “Mensen hebben behoefte aan houvast. Nu meer dan ooit. Overal zijn mensen twee minuten stil. De Dodenherdenking is een moment dat samenbrengt.”
Mij deden deze regels meteen aan Remco Campert denken:
Zeg nee. Want nee
is ook een antwoord.
Verzet begint ermee.
Campert schrijft Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden (lees hier het hele gedicht). Monna vraagt er niet naar, maar Marsman moet er zeker aan hebben gedacht.