donderdag 16 april 2020
Ik wilde de groeiende stapel alfabetisch doen slinken. Ik bleef steken bij de K; nu de M t/m de T. Zo, dat schiet op!
Noem dit een horizon
om nooit te bereiken.
Een bewoonbaar huis is niet
te verzoenen met de verlangens
die je koestert: wildgroei van klimop,
een tuin vol diepzeemeren, gletsjers,
vol neushoorns, octopi, koraalduikers.
Het huis in de tuin zal snel opgeslokt zijn
met de welgemeende excuses van een outsourced pr-team.
Ook ik wil deelnemen aan de vernietiging
van een soort: hoe sneller het menselijk bewustzijn overwait,
hoe sneller wij weer gewoon samen.
Ik denk dat dit een einde is
waarvan de wereld zal herstellen
zoals rivierwater, gebroken tanden, bergtoppen.
Leeuwen kunnen niet leven
in de Lage Landen
sterven op een savanne
vol asbest en wantrouwen.
Geen oceaan kan de sporen
van onze keuzes uitwissen,
zinkende boten
doen geen wereld drijven –
ook wij trokken van de woestijnen
naar de steppes
naar de toendra’s en de taiga’s
naar de dennen
en de loofwouden
en –
Kijk, ik kan blijven opsommen
maar oplossingen bied ik niet,
slechts de aanduiding van pijnpunten, een dokter zelfs nog niet –
in het halfduister begint mijn neus te bloeden de kleur van een bankrekeing
met ongeziene oogverblindende passie
en oneindige vruchten groeien hier: inderdaad, bakrekeningrood,
sappig, te veranderen in confituur, moes, taart – ze vallen onophoudelijk van de bomen,
vormen hele bergen, zichtbaar vanuit de ruimte, hele bergen –
dit is enkel onmogelijk omdat ik ze zou verkopen
en dus oneindig geld
en dus oneindig groeiend bankrekeningrood
en dus oneindige inflatie
en dus oneindige instorting
van dit systeem.
Het is onmogelijk.
2019
Het achterplat van Xenomorf, het debuut van de jonge Vlaamse dichter Jens Meijen (1996):
De aarde is stervende: de poolkappen smelten, de oceanen zijn vervuild, onze longen worden langzaam bruin van de luchtverontreiniging. Orkanen, bosbranden en andere natuurrampen vliegen ons om de oren. Meedogenloze dictators worden verkozen. Woede overheerst het maatschappelijk debat.
Tegelijkertijd verliezen woorden hun rijkdom aan betekenissen, hun gelaagdheid sterft langzaamaan af en ons taalgevoel verschrompelt. Alles moet steeds sneller gaan, alles moet maximaal productief zijn, alles moet opbrengen, renderen, opleveren.
In Xenomorf tekent Jens Meijen hiertegen verzet aan. Zijn gedichten doen een grote greep. De intelligentie en het taalplezier spatten van de pagina’s af. Woest, meerstemmig en hartstochtelijk gaat hij de strijd aan met eenzijdigheid en onverdraagzaamheid.
Poëzie over de klimaatverandering dus. Somberheid troef, want we maken de aarde kapot. Vaak kijkt Meijen om, naar hoe het was. Maar geen tijd voor al te veel nostalgie, want willen we dat er later nog iets over is, zullen we nu iets moeten doen. Kan dat met poëzie? In een interview zei hij in 2019: Het is natuurlijk heel naïef om te denken dat poëzie iets kan veranderen. Aan de andere kant kan poëzie wel mensen veranderen, die op hun beurt de politiek kunnen veranderen. Vandaar dat ik het ook niet níet kon doen. Ik denk dat ik me schuldig zou voelen als ik me daarvan zou afschermen. ‘Nutteloos’ is niet het juiste woord, maar een soort van navelstaarderigheid. En daar kan ik absoluut niet tegen, ook bij andere mensen niet.
Nog een poëziedebuut waarin de natuur centraal staat, maar dan, zoals Ellen Deckwitz in haar woord voorafschrijft, in de schets van een wereld waarin natuur, leven en dood met elkaar in een omhelzing verstrengeld zijn waarbij je niet meer kan zien waar iets begint en waar het eindigt. De debutant is geen twintiger, als Meijen, maar een zestiger als ik.
Frédérique Spigt (Rotterdam, 1957) is beroemd als zangeres, eerst Engelstalig in de popscene, later in het Nederlands in het theater. Haar kracht als liedauteur, haar liefde voor de natuur – in mijn theater is een optreden van haar een keer niet doorgegaan vanwege het ziek-zijn van husky Luca en dat vond en vind ik een goede reden – en haar achtergrond als grafisch ontwerper balden zich samen in Misantroop, een bundel met gedichten en illustraties. Zij gaf die in eigen beheer uit.
Fré: Ik zou geen leven hebben zonder de fauna. Ik heb een hond, dus ik ga elke dag naar een bos of park en als ik in de natuur ben, ga ik wel kijken met mijn verrekijker. Voor mij klopt alles in de natuur. Ik ontleen er een stuk steun aan.
Luca ken ik van zo’n 15 jaar geleden, vóór het ziek-zijn dat ik noemde. Daarna kwam Lucas, maar ook die leeft dus niet meer:
Ecco Lucas Di Canelupi
Nu de hond dood is spreek ik ook tegen de was
woorden die een ander troost bieden
mijn maag draait
als ik de haren van de natte kleding pluk
hangende huilende kousen en mouwen
gewassen in palmwijn
ze bevriezen straks in de nacht
waar ik zijn ster alleen zie als ik er net langs kijk
wakend zijn suizende hartslag hoor in het holle huis
de deuren en de gordijnen open
mocht hij weer naar binnen willen
na zijn ruimtereis
Dan ook uit de derde en laatste bundel maar een gedicht waarin de dichter en de natuur samenvallen. Ter gelegenheid van Gedichtendag 2020, 30 januari, verscheen 10 dichters. Van het achterplat: het beste van tien talentvolle dichters uit Nederland en Vlaanderen; van stadsdichters tot slamkampioenen en van Instapoets tot prestigieuze prijswinnaars. De dichters in deze bloemlezing staan aan het begin van hun carrière, maar hebben hun sporen al ruimschoots verdiend.
Over een geschenk moet je niet niet klagen, maar wel jammer dat de CPNB (Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek) Akwasi, Dean Bowen, Radna Fabias, Max Greyson, Carmien Michels, Roelof ten Napel, Charlotte Van den Broeck, Maud Vanhauwaert en Siel Verhanneman niet vroeg om een nieuw gedicht. De tiende dichter is Marieke Lucas Rijneveld. Ook haar Instabiele pengreep is niet nieuw; het staat in Fantoommerrie, haar laatste bundel.
Als ze zou beweren dat de fazanten met rode lellen aan hun koppen en
groen getipte oren half verborgen in de griend achter de stallen, die zich
bij gevaar als manna uit Exodus plat uit de lucht lieten vallen en bleven
liggen, dat diezelfde fazanten van Roald Dahl met hun snavels de
gevulde rozijnen oppikten en die in hun maag laten te wellen, dat er
iemand op het idee kwam om rozijnen met slaapmiddel te injecteren,
dat er iemand was die toen bedacht om ze aan fazanten te geven
en dat er fazanten waren die van rozijnen hielden, dat er een schrijver
was die over fazanten en rozijnen wilde schrijven, dat ze dan zou beweren
dat ze daardoor een lezer was geworden die taalschriften vol tekende
met de bekende fazanten in de lucht van de kantlijn als uit de kluiten
gewassen voldoendes, dat diezelfde fazanten gezien werden door
juffen en meesters die zeiden dat ze nooit zou kunnen schrijven, dat
ze meer kanten heeft dan een Rubiks Kubus maar geen één de juiste kleur
heeft, dat ze op een ochtend die niets noemenswaardigs in zich had om dat
later wel te worden, haar potlood inruilde voor een vulpen, haar instabiele
pengreep voor vooruitgang, de fazanten voor fantasie, rozijnen voor
dromen, en dat men soms zelfs zei: zonder die fazanten was er
helemaal niets van haar terechtgekomen.