maandag 06 april 2020
Wij stenen vormden een stad, waren haar
vloeren en daken, bewaakten die onder ons
toenmaals ontslapen zich rekten. Nu liggen wij
hier in een andere strekking ons
telkens opnieuw te verbazen over
bestemming. Maar wat moet je ook als de dood
wordt geruimd met de naam van opa dochter
mama ‘rust zacht en in vrede / wat blijft is
de liefde’? Jij geeft die teder een andere
zetting minder bezijden het leven, zegt daar
voortaan je papa grootje zoontje gedag als je
komt en je mompelt zoiets als wat ligt je dek
hier nuttig te zijn. Je laat passanten hardop of
prevelend lezen hoe ze destijds
genoemd en geroepen, data waartussen ze
koosden en vloekten, waartussen – Maar o
wat een stilte van niks zonder doden. Eenmaal
uitgerust andermaal opgeruimd netjes
memento tussen de zoden.
2020
Na de H komt de K.
Beeldend kunstenaar Hans van Houwelingen (1957) legde een slingerend pad aan van vierhonderd geruimde grafstenen op de omwalling van een negentiende eeuws militair fort bij Vijfhuizen. Totale lengte: zo’n tweehonderdvijftig meter. Nabestaanden stelden deze geruimde grafstenen hiervoor ter beschikking.
Hij gaf zijn werk, dat tussen 2007 en 2009 tot stand kwam, de titel Sluipweg, waarlangs de dood heeft weten te ontsnappen. Het fort was uitgerust als militair verdedigingsbolwerk, maar er vonden nooit oorlogshandelingen plaats. Met andere woorden: de dood was er afwezig. Maar dat is niet het enige.
Van Houwelingen: Een paar jaar geleden werd ik geconfronteerd met de efficiëntie van de dood. In korte tijd bezocht ik het verzorgingstehuis dat mijn moeder snel en effectief verwerkte en kreeg te maken met de Nederlandse dodeneconomie die slechts het huren van een graf voor tien of twintig jaar toestaat en onherroepelijk de eeuwige rust beëindigt als de huur daarna niet opnieuw wordt opgebracht. De dood, dat eeuwige mysterie, die onuitputtelijke inspiratiebron van leven en kunst, is evenzeer een niets ontziend marktproduct. Dood zijn is duur. Het is daarom meestal snel afgelopen met de dood. Het ‘rust zacht’ op veel grafstenen is maar zeer betrekkelijk. Geen dood is zeker tegenwoordig. Wat betekent het moment waarop de dood ophoudt te bestaan? In het licht van die gedachten ben ik begonnen een Sluipweg aan te leggen waarlangs de dood heeft weten te ontsnappen. Oftewel: Waar de begraafplaats ertoe is uitgerust private herdenking te rouleren, was het mijn doel de dood zelf wat ruimte te geven.
Bovenstaand gedicht, dat door dit kunstwerk is geïnspireerd, is afkomstig uit de nieuwe bundel, getiteld Inzake dit huis, van Hester Knibbe (1946). (Zie ook hier en de links in die bijdrage.) Dat huis is het ‘thuis’ op alle niveaus: van de wereld die zij beziet tot de mensen die zij waarneemt en zichzelf die zij beschouwt. Dat levert prachtige poëzie op. Het achterplat spreekt van een kloeke, zorgvuldig gecomponeerde bundel die als vanouds barst van uitgebalanceerde lyriek. Dat klinkt, zoals het hoort, ronkend, maar er is geen woord aan mis. Daarom nog een gedicht, getiteld Gesloten:
Voor elk jaar een ring
rond je enkel je hals je geweten. Vergeet het
eeuwige smeden van mottige
banden van cirkels waarbinnen we moeten
bewegen of stilliggen stom en onmachtig
om op te staan een vuist te ballen nee
nee nee te scanderen
eerst zachtjes alleen dan luider met meer
steeds meer die het langer verdommen
verstoken te blijven van buiten
de ringen van buiten
die hut van kommer het veld van kwel. Wie kan
neemt de benen de wielen een schuitje
en landt ten slotte
ver weg in of buiten zichzelf.
Ik vind het intrigerende en daardoor overweldigende poëzie. Dat geldt nog meer voor Broze Aarde. Een mis voor het universum van de beroemde Zuid-Afrikaanse dichteres Antjie Krog (1952). (Zie onder meer hier en de daaraan voorafgaande dagen.) Het is een tweetalige uitgave, met op de linkerpagina steeds het Afrikaanse origineel: een hoogmis over de Broze Aarde en dus eentje die ons allen aangaat.
Dat Krog nauw betrokken is het debat over de ingewikkelde verhoudingen rond ras, klasse en geslacht is algemeen bekend. Maar niet eerder besloot zij die problematiek zo intens en aangrijpend samen te bollen als in dit requiem. Deze katholieke dodenmis start traditiegetrouw dankbaar, met schuldbesef, maar ook vol vertrouwen dat het goede het wint van het slechte. Maar je voelt al aan Krogs toon dat het misgaat. En terwijl in de kerkelijke uitvoering het Dies irae – de dag des toorns – inmiddels is geschrapt, ligt daarop bij haar juist de nadruk. Het is het langste gedicht van de bundel, bestaat uit acht delen en daarin spreken meerdere stemmen. Zoals die van degenen die lijden onder de agressiviteit versus passiviteit van al degenen die zich superieur achten: regeringen, legers, rijken…
In het tweede deel daaruit is een hongerend kind met zijn moeder, broer of zusje en de kleine op de vlucht voor de armoede, ziekte en geweld die haar geestelijk doodde en haar zo dadelijk ook lichamelijk zal doen vervagen, omdat zij geen andere uitweg meer ziet voor haar en, hoe onthutsend, de haren. Ik kan het niet lezen zonder te breken en het stamelend wit maakt het alleen maar erger.
we lopen met onze mama we lopen al heel lang zo we
kijken naar beneden we zien alleen de marine-blauwe schoenen ze lopen
vandaag anders alsof iemand anders ze draagt onze mama
praat sinds gisteren niet meer ze is blijven zitten totdat de kleine
ophield met huilen vanochtend zat ze nog zo alsof ze de hele
nacht geen oog dicht had gedaan toen tilde ze de kleine op
haar rug stak haar voeten in haar schoenen pakte onze hand zonder
dat ze het doorhad nu lopen we alsof niets een einde kent
we willen water maar vragen er maar niet om mama loopt alsof
ze in steen gehuld is er liggen kiezels onder ons we ruiken
roest onze mama gaat pardoes op het spoor zitten tilt de kleine
van haar rug met haar andere hand trekt ze ons voorzichtig op
haar schoot we zitten samen in de witte zon alsof we uit
één steen gemaakt zijn we vormen één schaduw we horen iets aankomen
de grond schudt over haar schouder zien we iets
op ons afsnellen we scheuren ons los we willen weg ze grijpt we kijken om
haar gezicht een donkere knoop tegen een groot uitvagen
met kracht trekt ze ons weer in haar schoot
Van Houwelingen zei over zijn project waarover Knibbe schrijft: Het was mijn doel de dood zelf wat ruimte te geven. In het geval van Krog zou gelden: het was mijn doel het leven wat ruimte te geven. Van de achterflap: De poëzie van Antjie Krog is persoonlijk, zinnelijk en sterk geëngageerd. Haar stem is afwisselend woedend, kwetsbaar, hoopvol en radeloos.
Ja, hoopvol ook, want als we deze plaag overwinnen, zo predikt het slotdeel, gloort er misschien hoop voor de Broze Aarde. Leid ons in de verzoeking om U boven alles lief te hebben. Ons? Nee, niet onze generatie, maar een latere, wijzere, die haar verantwoordelijkheid voor de wereld wèl serieus zal nemen. Van dit Lux aeterna de laatste alineas, ook weer behendig vertaald door Robert Dorsman en Jan van der Haar.
GEMEENTE
Onze Broze Aarde die zich onder het universum uitstrekt,
laat Uw Bestaan ons heilig worden,
laat ons U zien als een koninkrijk,
laat ons goed voor U zorgen,
voor Uw oppervlak
als ook voor Uw diepten.
U geeft ons elke dag
ons dagelijks licht, getemperd water, fotosynthese en brood
maar onze vervuiling kunt U niet vergeven,
ook niet hoe we elkaar mishandelen en vernietigen;
leid ons in de verzoeking om U boven alles lief te hebben
U te verlossen van alle etterende ontering.
Want u behoort dit punt in het heelal
en zijn kracht, zijn overvloed en zijn heerlijk evenwicht tot
in de oneindigheid.
O vergeef ons onze schulden
en wees ons genadig.
PRIESTER
Ga heen in vrede en verheerlijk de Broosheid van het Leven.
Ga heen en verkondig de hymne van Water,
het rentmeesterschap over de Aarde en alles wat daarin, daarop en daaruit duurzaam bestaat.
Ga heen, word Verzorgers van de Aarde en tors het Juk van Kostbaarheid.
Amen.
adem… adem… adem… adem… adem… adem.. adem…