zondag 22 maart 2020
Kleinste versie van mij
Gewoon ademen moet niet moeilijk zijn
planten water geven en een bonsaiboom, stofzuigen
naam geven aan een kat, bed opmaken
er zijn zaailingen die in huis worden gehouden
voor wie een zonnig raam nog te donker is
de wereld bestaat uit een ander
opeten, neem de oceaan
waar vissen in elkaar
verdwijnen als matroesjkapoppen
of de aarde alles terugneemt
als je maar lang genoeg stil blijft liggen
de kleinste versie van mij
eet mij op, wanneer
ben ik gestopt met plezier,
waar staan trampolines, vroeger overal
en vandaag heb ik de meest verdrietige aardappels gegeten
2020
Na de G komt de H.
Van het achterplat:
In Zaailingen schemert door de heldere gedichten een behoorlijk duister wereldbeeld. Een landschap waarin niets is wat het lijkt, lichaam en geest in elkaar overlopen, leven en dood een rondedans doen. Deze poëzie is grappig, ernstig en meeslepend, over wat veiligheid is en wat onvermogen. En hoe je zonder wortels tóch een thuis opbouwt.
Anne-Fleur van der Heiden (1987) maakte indruk met haar romandebuut Klaproos (2018) en doet dat nu opnieuw: met haar eerste gedichtenbundel.
Aan het bovenstaande gedicht, uit de eerste van vier afdelingen, dankt haar poëziedebuut zijn titel: er zijn zaaiingen die in huis worden gehouden. Wat bedoelt zij daarmee? En wat met de kleinste versie van mij eet mij op? Is er iets gebeurd in haar jeugd wat haar als volwassene in de weg staat? Nogmaals het achterplat: hoe je zonder wortels tóch een huis opbouwt…
Het vallen en opstaan en de betekenis daarvan verwoordt zij ook in andere gedichten en niet voor niets citeert zij Rainer Maria Rilke als motto:
Maar omdat hier zijn veel is, en omdat blijkbaar
alles van hier ons behoeft, dit verdwijnende, dat ons
zo bijzonder treft. Ons, meer dan alles verdwijnenden. Een maal
alles, slechts een maal. Een maal en niet meer. En wijzelf ook
een maal. Nooit meer opnieuw. Maar dit
een maal geweest te zijn, al is het slechts een maal:
van de aarde geweest te zijn, lijkt onherroepelijk.
Dat motto komt later letterlijk terug in het gedicht Nog één maal:
Afscheid nemen, alles van waarde nog één maal
voelbaar langs je heen laten glijden
cicaden en hooibalen in het glooiende landschap
opgerold tapijt van aarde
wakker worden en ’s nachts uit bed stappen, nog één maal
naar de sterren kijken die zo veel beter te zien zijn dan thuis
hopen dat morgen bij de terminal iemand op je wacht
Dus hopen dat [...] iemand op je wacht en hopen dat er een antwoord is:
wat ik niet zie terwijl ik op de bank kijk naar een plant
zijn beestjes onder het blad, meegevoerd op de wind
door de balkondeuropening, hoe de plant ademhaalt
door huidmondjes, ergens op het tapijt
moet een teek gevallen zijn uit de kat
die ik Manfred heb genoemd
de elektriciteit maakt een trillend geluid
in het plafond, er zullen hier mijten zijn en vlooien
een bloem staat in een vaas
zuigt water op, een tikkende klok
vijftien kilometer verderop staat mijn paard op stal, opa
ligt op zijn bed een kruiswoordpuzzel te doen met zijn
langharige kat aan het voeteneind op een kleedje, oma
ligt ondergronds, onder een eikenboom, onder wolken
tegenover de begraafplaats van Engelse luchtsoldaten
mijn moeder telt vast haar baxterrol op oxazepam
in de ruimte suizen satellieten, signaleren
storm Harvey en een strandmuis, maar niets beweegt op dit uur
wat ik zien kan, er zijn mensen die mij niet zien
op de bank, in een ochtendjas
glimlachen, er moet een antwoord zijn
Met dit gedicht, Niet het laatste antwoord, eindigt de bundel. Daaruit zou ik hier nog wel tien gedichten willen citeren en dat is veelzeggend voor de kwaliteit van haar poëzie. Ik kies er nog een, getiteld We zijn fractalen [*]
Het gaat over, liefde, maar zo had ik het niet gewild
want voornemens had ik en ik ben niet van plan weg te gaan.
Ooit kocht ik een beeldje van twee mensen die elkaar omhelzen,
je ziet niet waar de een begint en de ander eindigt. Symbiose leerde ik
later is het langdurig samenleven waarbij het voor een van de twee
gunstig is. Ben jij het die vanaf het begin alles uitzucht in plaats van
inademt, terwijl ik ineens weet hoe het is als de haren op je borstkas
grijzen en ik nog steeds hetzelfde voor je voel, ook die ene dag dat ik
je wilde verlaten, op de bank wakker werd met een hart
gekneusd als een moutkorrel.
Je zegt dat alles uit dezelfde patronen bestaat, nerven van een blad
onze aderen, golven en bergtoppen, jouw krullen en ik, fractalen
die zich eeuwig blijven herhalen als stille autoritten
een rite zijn van relaties, ogen op de weg, hartslagen
laag als reptielen, maar we zijn mensen en ik ben het zat
om stroomversnellingen over mijn wangen te laten, altijd
is er een kantelpunt als de een zich zwaarder maakt.
Een van haar gedichten kom ik ook tegen in Rebelse sonnetten. Dichters van Wereldbibliotheek | Nieuw Amsterdam en uitgegeven ter gelegenheid van de Boekenweek. Het achterplat:
Rebellie is het thema van de Boekenweek 2020. En het sonnet is de vorm waarin dichters van Wereldbibliotheek en Nieuw Amsterdam erover schrijven. Fascinerend hoe rijk geschakeerd zoiets kan uitpakken: 392 dwarse dichtregels, in porties van veertien uiteraard.
Misschien is dit wel het begin van iets moois, een jaarlijks terugkerende uitgave met gedichten over het thema van de Boekenweek in een specifieke dichtvorm.
En het nawoord belooft vervolgens:
Met ingang van dit jaar gaan we eens proberen om dichters aan te zetten tot het schrijven van een gedicht over het thema van de Boekenweek, en ieder jaarin één specifieke dichtvorm. Die gedichten bundelen we tot een mooie uitgave in een beperkte oplage. Christoph Noordzij tekent voor de vormgeving van binnenwerk en omslag. Het is ons eigen boek, niet van de CPNB, dus het is geen weggevertje […].
In 2020 is het thema rebellie en de dichtvorm het sonnet. In de jaren hierna komen het epigram, de limerick, de (moet natuurlijk het zijn, FV!) ollekebolleke of een van de vele andere dichtvormen aan de beurt. Dit jaar bevat de bundel bijdragen van dichters van Wereldbibliotheek en Nieuw Amsterdam. Misschien vragen we volgend jaar ook andere dichters om mee te doen. Immers hoe meer zielen, hoe meer poëzie.
392 dwarse dichtregels, in porties van veertien, dus 28 gedichten, geschreven door onder anderen Emma Crebolder, Kreek Daey Ouwens, Dorien Dijkhuis, Annemarie Estor, Liesbeth Lagemaat, Guus Luijters, Paul Meeuws, Marc Tritsmans, Jabik Veenbaas en Jos Versteegen.
En Pieter de Bruijn Kops, dichter die ik nog niet kende, maar door zijn creatieve klinkdicht wel beter wil leren kennen:
Genblikkelijk in slaap gevallen nie
mand had het opgemerkt de lakens wa
ren lekker zacht de kussens lagen za
lig o zo zoete dromen o zo die
pe zegenrijke slaap zou zeker ie
dereen verkwikken die zo op een a
vond neerlag in de luwte van het la
te uur ja iedereen heeft dit toch lie
ver dan opnieuw te worden opgeroe
pen tot het dichten van rebelse re
gels en daarvoor uit bed te moeten ko
men nee ik zou er niet aan willen hoe
ven denken zo’n sonnet dat schikt me he
lemaal niet ik was liever maar weer o
En je kunt weer opnieuw beginnen:
ik was liever maar weer o
genblikkelijk in slaap gevallen… (et cetera).
[*]
Een fractaal is, ik citeer: een meetkundige figuur waarin eenzelfde motief zich op steeds kleinere schaal herhaalt. Zulke figuren zien er grofweg uit als natuurlijke configuraties zoals kustlijnen, de takken van een boom en dergelijke. Zij zijn voor wiskundige behandeling toegankelijk geworden mede dankzij de ontwikkeling die de moderne computers hebben doorgemaakt.