zondag 02 februari 2020
Ik heb met de rozen gewed
dat hij op tijd zou zijn
dat ze hem nog zouden zien.
Ze bloeien heel lang dit jaar.
Ik heb met de kastanje gewed
dat zijn bladeren niet zouden vallen
dat ze niet zouden vergelen
en dat ik met hem kastanjes zou zoeken
en dat hij kwam.
Met de hei met de haag met de bleke steeds blekere zon.
Ik heb met de sneeuw gewed
want daar gaat het toch om
dat mijn voetstap
geen spoor achterlaat waarvan mensen
zeggen dat meisje is altijd alleen;
ik heb met de sneeuw gewed
dat hij weer terug zou zijn
dat er sneeuw moet zijn
voor wie wil kussen
voor wie wil bezitten.
Stil zei de maan wees stil
je bent hem al bijna vergeten.
1967
Nu ik deze rubriek sinds het begin van dit nieuwe jaar niet meer dagelijks, maar nog slechts wekelijks vul, spendeer ik natuurlijk geen kostbare ruimte aan slechte poëziebundels.
Isa Hoes mocht in 2015 de bloemlezing Gedichten die vrouwen aan het huilen maken samenstellen. Niet omdat zij deskundig is, maar omdat zij een BN’er is en haar naam het dus goed doet op het voorplat. Dezelfde reden als waarom Jack van Gelder te zien was in de musicals Mamma Mia! en Les Mirerables en zo kan ik nog wel meer voorbeelden noemen van personen die niet zijn gekozen om hun talent, maar omdat zij in de ogen van de gewone mens iemand zijn, wat een reden voor hen vervolgens moet zijn om tegen de gewoonte in naar de boekhandel en het theater te gaan.
Nadat Isa Hoes de vrouwen aan het huilen heeft gemaakt, moeten ze natuurlijk ook door haar getroost. Zo heel jij mij is de titel van de bloemlezing met Troostgedichten. Zeer magertjes door de samenstelster ingeleid: niks over de keuze, maar alles over haar huilende dochter met een bloedende knie en over zichzelf als weduwe met troostende vriendinnen, rustgevende natuur en spinnende katten. Dit alles rond het thema: al heb je niemand om je heen, dan nog zijn er altijd de woorden […] van de schrijvers die in deze bundel staan.
Ik houd het kleine ritueel in ere,
opdat je elk moment terug kunt keren.
Iedere dag, wanneer het avond wordt,
maak ik de tafel klaar: een extra bord,
bestek, je eigen stoel, een kaars, een glas,
alsof je enkel opgehouden was.
Ik hoor (hoe kon ik denken dat hetgene
waardoor ik ben, voor altijd was verdwenen?).
ik hoor, alsof de woning nog bestond,
het grind, de klink, het aanslaan van de hond,
en je komt binnen op het ogenblik
dat ik de lamp ontsteek, de bloemen schik.
Ik hoop alleen dat ik dan rustig blijf
en haast niet opziend van mijn stil bedrijf
de woorden vind, als was het vanzelfsprekend:
Schuif aan; tast toe: er is op je gerekend.
1989
Nu ik deze rubriek niet meer dagelijks, maar nog slechts wekelijks vul, spendeer ik natuurlijk geen kostbare ruimte aan slechte poëziebundels, zo begon ik. Maar ondanks mijn bezwaren tegen de namedropping-marketingstunt van onder meer uitgeverijen is dit natuurlijk geen slechte bundel, want de niet genoeg te citeren klassiekers staan erin van troostdichters als Ida Gerhardt (De gestorvene), Rutger Kopland (Weggaan, onderaan deze bijdrage), Gerrit Kouwenaar (totaal witte kamer), Tom Lanoye (Het is een magere troost), Hans Lodeizen (Je hebt me alleen gelaten), Neeltje Maria Min (Mijn moeder is mijn naam vergeten), Martinus Nijhoff (De moeder de vrouw), Jean-Pierre Rawie (Ritueel, zie hierboven), M. Vasalis (Moeder) en Willem Wilmink (Mijn man). Daarmee is zo’n uitgave meteen al geslaagd, want elke nieuwe lezer die je ermee wint, verrijk je immers met deze poëtische bagage.
Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind,
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad,
hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens.
Ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven dat
alleen maar een man alleen maar een vrouw ,
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.
1959
Ook Hans Andreus’ Voor een dag van morgen (zie hierboven) is natuurlijk zo’n troostklassieker, maar ik ben geen liefhebber van dat gedicht. Ik houd van de Hans Andreus van De sonnetten van de kleine waanzin – bundel die mijn liefde voor poëzie aanwakkerde – en van het Laatste gedicht. Daarom koos ik als weekgedicht voor Ankie Peypers (1928-2008), dichteres die je nog maar zelden leest. Ook Drs. P’s Troostvogel is een verrassende keus en lees je niet vaak, maar daaraan besteedde ik al aandacht, net als aan Streepjescode (in deze bijdrage) van Kees Torn en De steen van Bram Vermeulen. Onder de gekozen liedteksten wel veel clichés trouwens: Mag ik dan bij jou (Claudia de Breij), Als de liefde niet bestond (Toon Hermans), Dan denk ik aan jou (Paul de Munnik), Jij bent het beste wat mij is overkomen (Paul van Vliet) en Huilen is gezond (een mindere van Willem Wilmink). En enkele rare missers, zoals Pastorale (Lennaert Nijgh), want is dat een troostgedicht?
Bovenal is de bundel er een van kwalijk gemiste troostdichters. Want als je voor troostliedjes kiest, kom dan niet met Claudia de Breij, maar met Jan Boerstoel (Want het is niet goed), Rob Chrispijn (Uitzicht op zee), Jules de Corte (Ten dage), Hans Dorrestijn (Oorlogswinter), George Groot (Cimetière), Jeroen van Merwijk (Niet is voor altijd), Alex Roeka (Moeder), Maarten van Roozendaal (Het te late einde), Jan Rot (Stel dat het zou kunnen), Annie M.G. Schmidt (Zonder jou), Guus Vleugel (Je laat ze echt niet in de steek) of Friso Wiegersma (Het lachen).
En hoe kun je deze beroemde dichters (en hun gedichten) nou overslaan: Pieter Boskma (Ben jij het, liefste?), C. Buddingh' (In memoriam Beertje van M), Remco Campert (Lamento), S. Carmiggelt (Jufrouw Nifterink), Hugo Claus (De moeder), Tom van Deel (In memoriam, binnen deze bijdrage), Willem Elsschot (Bij het doodsbed van een kind), Ed. Hoornik (Requiem, in Mijn dochter en ik), Esther Jansma (De val), Frank Koenegracht (Brief aan mijn moeder), Gerrit Komrij (Alles blijft), Ted van Lieshout (Cassette), Leonard Nolens (Klein, in Nieuwjaarsbrief), Willem Jan Otten (Zorgvlied), Michel van der Plas (Voorbij, in Wind), Gerard Reve (Roeping), Bert Schierbeek (Maar we zouden nooit vergeten), K. Schippers (Laatste plekken), Patty Scholten (De dood), J.J. Slauerhoff (Voor de verre prinses), Eddy van Vliet (Dood), Menno Wigman (Oneindig wakker) en vele, vele anderen, constateer ik wanneer ik door de vorige jaargangen van deze rubriek ga.
En waar zijn alle jonge dichters en vooral dichteressen, zoals Jana Arns, Hannah van Binsbergen, Charlotte van den Broeck, Ellen Deckwitz, Radna Fabias, Vicky Francken, Ronelda S. Kamfer, Marije Langelaar, Lieke Marsman, Roberta Petzoldt, Marieke Lucas Rijneveld…?
Nu ik deze rubriek sinds het begin van dit nieuwe jaar niet meer dagelijks, maar nog slechts wekelijks vul, spendeer ik natuurlijk geen kostbare ruimte aan slechte poëziebundels. Ja, daar begon ik mee. Maar nee, uiteindelijk toch veel teveel missers in Zo heel jij mij. Aandacht schenken aan een slechte bundel – ik deed het toch. Maar tegelijkertijd maakte ik met alle linkjes ook meteen een eerste keuze voor een bundel die mij persoonlijk zou kunnen troosten. En jou, beste lezer, mogelijk ook.