zondag 19 januari 2020
in het vlees leeft een andere tijd
dan de tijd waarin we voorbijgaan,
een andere tijd dan de eindeloze optelsom
van hedens, en een andere tijd
dan de tijd van deze wereld
waarin ons opgedragen is wat we ontvingen
vrijgeviger weer door te geven –
de wet is tijdloos, is bereid zijn vergelding
na eeuwen alsnog te voltrekken,
alsof er intussen niks is gebeurd,
maar de wetten van mensen hebben
niet het eerste,
niet het laatste woord –
zelfs zonder één wet zou je wreedheid herkennen –
het vlees leeft langs wegen
die de wet op voorhand breken, ze heten
liefde, medelijden, vergeving –
deze wegen trekken als stille beesten
door de tijd van het vlees,
en geen wet kan ze teweegbrengen
of opmerken –
het vlees zucht onder de last van
verval en doelloosheid –
bidden was nooit in stilte vroom zitten prevelen,
bidden is je geest doen zwijgen om plaats te maken
voor het zuchten van het vlees,
daarom heeft bidden in wezen niets met god van doen,
maar slechts met ons verlangen naar verlossing –
het vlees verwacht geen messias omdat iemand hem
ooit heeft aangekondigd, maar omdat
het merkt dat alles vertrekt,
en diep in zichzelf wel weet
dat dat vertrekken ooit compleet zal zijn –
de enige verlossing van het vlees
is ooit te worden weggevaagd, samen met zijn pijn,
want waar de vergelding van wat ons werd aangericht
gerust op zich laat wachten,
is ons geleden leed meteen al
waardeloos geworden en verdwenen –
het vlees kent geen geschiedenis die ons voorbij ons leven
met elkaar verbinden zou, het kent
liefhebben, eten, lijden, sterven –
en het vlees wordt niet gered, en de geest niet
als je op een cruciaal moment
de juiste daad weet te verrichten, de juiste keuze maakt,
alsof jij al weet welke keuzes cruciaal gaan zijn –
maar de geest probeert door het trage werk van leven,
dagelijks en zwaar, genadig te herstellen
wat ons tekortschietende vlees teweegbrengt –
de vraag is niet
wat jij had gedaan in het geval van een ander,
er bestaat geen gelijkenis tussen onze daden –
de vraag is niet
wat jij had gedaan op dat moment,
er is geen beslissend moment,
je bent al hier, dus
kijk me niet in mijn ogen aan, maar
in de bange blik van het dier daarachter, en
zelfs als niemand je zal vragen wat je deed,
zelfs als je nergens voor zal boeten
is de vraag nu
wat doe je, wat doe je, wat ben je
in godsnaam aan het doen
2019
Wat prachtig krachtig vind ik dit kerngedicht uit de nieuwe bundel van Roelof van Napel (1993). Over de voorganger, Het Woedeboek, (2018) schreef ik eerder (lees onder meer hier) en sindsdien beschouw ik Ten Napel als een van die jonge dichters om goed op te letten. Zojuist verscheen In het vlees, maar liefst 210 pagina’s dik. Twee hoofdstukken, waarvan het eerste, op bovenstaand 'titelgedicht' na, geheel is opgebouwd uit sonnetten. Nou ja, sonnetten: dat staat er steeds boven en elk gedicht bestaat uit veertien regels, dat klopt ook. Maar de klassieke vorm van vier strofen van respectievelijk twee keer vier en twee keer drie regels (of, Shakespeariaans, drie keer vier gevolgd door één keer twee) lezen we zelden en ook andere vormeisen, zoals rijm, metrum en (het moment van) wending heeft Ten Napel losgelaten. Bewust natuurlijk, zoals je als lezer ook meteen op scherp staat doordat de bundel begint met Sonnet XLV en ook daarna de nummering door elkaar blijft lopen. Sonnet I lees je, geïsoleerd, pas helemaal aan het einde van het sonnetloze tweede deel van de bundel .
Over Het Woedeboek schreef ik: We leren – het is zo indringend, dus het kan echt niet anders dan autobiografisch zijn – een homoseksuele jongen kennen die leeft in een streng Christelijk milieu. Zijn verlangens zijn in strijd met zijn geloof – hij maakt zijn familie er zelfs mee te schande. Maar… breken of gebroken worden; to be or not to be…
Voor Trouw (publicatie 7 januari jl.) interviewde Sander Becker Roelof ten Napel en eigenlijk moet iedereen die zich in de bundel gaat verdiepen er dat gesprek bij nemen. Dat gaat namelijk over die thema’s, die ook in deze nieuwe bundel centraal staan. Dit onder het motto: Het leed dat mij kneedde, vindt nog steeds structureel plaats.
In het vlees gaat over pijn. Citaat uit het interview: Een bloedende snee, een diepe wond, een amputatie. Maar ook: heimwee, afscheid, een God die blijft zwijgen. Pijn manifesteert zich in vele gedaanten, met vleselijke en geestelijke elementen in wisselende verhoudingen.
Over de keuze voor die sonnetvorm: Deze beknopte klassieke dichtvorm met een vaste wending en conclusie hielp hem om ‘gedachtegangen te forceren’. De dichter presenteert in zijn bundel honderdveertig essayistische sonnetten, vrijwel allemaal in verminkte vorm, alsof ook de gedichten zelf van pijn zijn verwrongen. […] Ten Napel handhaaft het totale aantal regels en strofen, maar haalt de indeling volledig overhoop. Hij schept misvormde structuren […], waarmee hij de traditie deels koestert en deels vernietigt.
Over wat daaronder schuil gaat:
Voor inspiratie over breuken met het verleden put Ten Napel onder meer uit zijn persoonlijke geschiedenis, al geeft hij details daarover liever niet prijs aan de krant. “Ik benut mijn eigen veldkennis”, beaamt hij droogjes. Hij groeide op in het Friese Joure, als zoon van een predikant in een Nederlands-gereformeerd gezin. De behoudende omgeving had onoverkomelijke bezwaren tegen zijn seksualiteit. Het leidde tot een breuk. […] “Wat ik in het verleden heb ervaren als wreedheid, het leed dat mij heeft gekneed, was geen individuele toevalligheid. Het komt nog steeds structureel voor. Op reformatorische scholen worden homo- en biseksualiteit en genderdiversiteit ronduit een zonde genoemd en geplaatst in een rijtje ernstige vergrijpen. Natuurlijk mag je opvattingen hebben over dit soort zaken, maar deze benadering getuigt van een ongekende psychische wreedheid. Je ondermijnt iemands gevoel voor zelfbehoud. Jonge mensen kunnen er suïcidaal van worden.”
Over waarom hij dit in gedichten giet:
Met een poëziebundel kun je […] weinig […] uitrichten, beseft Ten Napel. “Maar wat ik in mijn gedichten aansnijd, kun je wel maatschappelijk bespreken, zodat er iets verandert. Daarom heb ik naar aanleiding van de Nashville-verklaring een ingezonden stuk in Het Parool geschreven en ben ik gaan praten op het ministerie van onderwijs. Als ik dankzij mijn werk toch toegang heb tot zulke podia, wil ik best enige politiek bedrijven.”
Beeld: Maartje Geels
En over het tweede deel, waarin Ten Napel de sonnetten achter zich laat en vanuit de persoon van Judas zijn gram spuit over het scheppen van heilige gemeenschappen en het aanwijzen van schuldigen: Judas werd om zijn verraad verstoten en tot zelfmoord gedreven, terwijl hij in zekere zin slechts het plan van God uitvoerde. Ten Napel maakt van Judas een complexe figuur, een ontroerende, individuele spreekstem die een contrast vormt met de meer essayistische sonnetten.
Ondanks zijn kritiek op het behoudende christendom beschouwt Ten Napel zichzelf dan ook niet als ‘ongelovig’:
Hij is weliswaar atheïst en gaat niet meer naar de kerk, maar blijft met het geloof vergroeid. “Sterker nog, ik ben onderweg steeds geloviger geworden. De ervaring van de afwezigheid van God maakt je dieper spiritueel dan wanneer je er stellig van overtuigd bent dat Hij er is. Ik heb me ook echt niet de eerste achttien jaar van mijn leven zitten vergissen. Alleen heb ik geleidelijk gemerkt dat de vraag of God bestaat er niet meer toe deed. Kijk, God vraagt om naastenliefde. Dus als het erop aankomt, zou je eerder voor de pijnverlichting van je naasten moeten kiezen dan voor God, hoe paradoxaal dat ook klinkt.”
Tot slot het openingsgedicht, Sonnet XLV:
omdat bloed, in zichzelf, niets te zeggen heeft -
omdat bloed, het kale feit van bloed, me geen
betekenis wist mee te geven, me niets maakte
dat ik voorbij mijn naakte lichaam bleef -
omdat een kloppend hart, eens aangezwengeld,
precies daardoor niet meer in verbinding staat
met wat het ooit in gang heeft gezet -
omdat precies bestaan niet zonder zichzelf beginnen kan -
geen lichaam beweegt zich
door middel van waarheid, waarheid
kan niet eten -
ik ben hier niet vanwege, omdat het kale feit
van mijn aanwezigheid
me nergens mee verbinden kan