donderdag 28 november 2019
Vervolg van gisteren.
Ik loop rond. Ik vind het, onverwachts,
het staart mij aan vanuit een kast.
ik pak het op, strijk langs de rug,
Bevoel de kaft. Ik denk aan hoe
het vroeger was. Het ruikt naar inkt,
ik denk aan thuis, aan klein geluk.
Ik sla het open, begin te lezen en
verdomd: wat staat geschreven
slaat mij als een scherf
in het gezicht.
Ik doe het dicht, hebzucht maakt
zich van mij meester. Ik draag het mee,
langs tafels, schappen, leg het dan omzichtig neer.
Ruw trekt iemand de sticker van de achterflap.
een koude paling langs mijn nek.
Of het een cadeautje is? Ik twijfel,
zeg haast ‘het is voor mij’ maar knik,
lach schaapachtig mijn vergeef-me-lach.
En dan is het van mij. Ik laat het niet
meer los, fiets met mijn pasverworven buit
naar huis. Daar rek ik de woorden
zo lang ik kan, vertraag het schieten
van mijn ogen, sla dan pas om. Een trilling
trekt langs mijn verhitte huid.
Het is al donker in de straat.
Ik heb het uit.
2019
Op z’n Raymond Queneaus (1903-1976), die in zijn Stijloefeningen 99 variaties geeft op één simpele anekdote: de ontmoeting tussen twee mensen die ruzie krijgen in de tram. Queneau doet dat aan de hand van verhaal-, dicht-, brief- en nog veel meer stijlvormen.
Queneau was het voorbeeld voor Dora van Toon Tellegen (1941), waarin één gebeurtenis zich ook tientallen keren herhaalt, telkens in een andere stijl en sfeer.
En hij is dat ook voor Myrte Leffring. Drie keer hetzelfde feit – een lezeres koopt een boek in de boekwinkel – en drie keer gezien vanuit een ander perspectief: dat van Het boek, De lezer en, zie hieronder, De boekhandelaar. Van Donner natuurlijk, want hij verpakt het boek in rood met blauw papier.
Ze is op zoek. Als een panter sluipt ze rond.
Ze likkebaardt, neemt zo nu en dan
een boek ter hand. Ja! Ze heeft er een te pakken.
Als in een roes besnuffelt ze het omslag,
het goud-op-snee, de kneep. Ze kijkt geschrokken op,
bladert snel naar de proloog, de eerste zin.
Ik zie hoe ze de regels tot zich neemt
en plots verschiet: een vuurwerk
machtig rood als Mars
is haar gezicht.
Ze slaat het dicht, lijkt slecht
op haar gemak. Ik vergis me niet,
zij zal richting kassa komen lopen:
ze heeft het boek niet teruggelegd.
Mijn hart juicht een wilde indianendans,
zij heeft zich nu gecommiteerd.
Ze legt het op de toonbak neer,
rilt bij de sticker die verwijderd wordt.
Is het een cadeautje? Ik weet wel beter.
Ze weet niet waar ze kijken moet, ik glimlach
vol begrip en verpak het in rood met blauw papier.
Door de ruit zie ik haar gaan, ze fietst
gegarandeerd direct naar huis.
Ik gun haar deze uren. Langer dan een fles Chablis
zal haar genot niet zijn. Ik ken dit boek, ik ken de afloop.
Voor de avond valt, heeft zij het uit.