zondag 17 november 2019
Een pleidooi voor inpandige afbouw
Ik begrijp het allemaal wel.
Iets niks wat klein moet worden
stal je negen maanden inpandig
waar het rustig opgebouwd wordt.
Pas als het bestand tegen licht is,
mag het tevoorschijn komen.
Maar waarom ook zoiets niet
voor iets groots wat klein moet worden
en tegen het donker moet kunnen?
Geleidelijk afgebouwd kom je
een maand of negen later
daar op je geboortegewicht
en kun je het donker verdragen
zoals tachtig jaar eerder het licht.
Met deze afrit wordt de levensbaan
volmaakt symmetrisch en komt er een eind
aan de harde knip van pardoes onbestaan.
2019
Anton Korteweg werd dit jaar 75 en klaarblijkelijk geeft dat hem voldoende inspiratie voor meer (hieronder) en minder (hierboven) zelfspottende ouderdomsgedichten. Het zojuist verschenen 2019-10-nummer van Hollands Maandblad nam er vier van op, waarvan hij er eentje opdraagt aan Schoonenberg Hoorsupport. Dat slecht-gehoor(d)gedicht sla ik over, ondanks de krachtige slotregels:
Helaas is er in ’t apparaat geen filter ingebouwd
dat zever, grootspraak en gekakel tegenhoudt.
Ik koos voor het bovenstaande gedicht. Gedachte die wel allemaal wel eens gehad en uitgesproken hebben: je zou ‘achteruit’ moeten groeien in plaats van krimpen.
En ik koos voor de twee hieronder.
Deze maand verschijnt er een autotopografische bloemlezing van zijn hand: Nooit eens lekker nergens; ik zie intussen uit naar een bundel met dit nieuwe werk.
Saldo
Ik loop op mijn armen met stokken.
De roltrap durf ik niet meer op.
De trap af: op handen en voeten.
Zit ik, zit ik waar ik zit,
hoe graag k ook op wil staan.
Het hele huis ligt vol briefjes
met waar ik op moet letten:
deur op slot, tafelkleed uitslaan,
sprei op bed, verwarming lager,
de vuilnisbak buiten zetten.
Dezelfde inval schrijf ik
een keer of drie, vier op,
blijkt doorgaans weken later uit
opduikende scheurblaadjes
tot mijn verdriet en schrik.
Maar goed, zo lang ik nog geniet
van de torteltjes op ons balkon,
de herfstasters in onze tuin,
de vrolijke lach van mijn lief,
van Rameaus fragiele muziek,
blijf ik met pijn en moeite
maar opgewekt van zin
manmoedig rondbazuinen:
het saldo is niet batig, maar
veel schiet ik er ook niet bij in.
Opstaan
Eenmaal de dag in geduwd
op ijskoude tegeltjes
op weg naar de badkamerspiegel
moet ik gewoon elke morgen
mijn dofogig, kalend, hangwangig
en vlekkerig hoofd bijstellen
en dan maar zien wat het wordt.
Ga ik mee door totdat
als ik weer op moet staan
mijn plaatsje blijkt vergaan.