vrijdag 15 november 2019
Dat de spoorbrug instort bij Zuidhorn,
dat je valt op gladde gele steentjes,
benenbrekers, dat je tas in de roltrap,
dat je toch in de stront stapt, dat je
arm uit de kom, dat je doof en blind,
dat je vuiloog smeeroor goormond,
dat je een kind slaat, dat je
in je hemd staat, dat je rits open,
broek scheurt voor de volle zaal, dat je
speeksel spreekt, dat je lief gaat,
dat de kamer te hol, je bed te groot
het eten eenzaam smaakt,
dat je vulling, dat je kroon,
dat je wortels, dat de brug breekt
bij Zuidhorn.
2011
Een vrouw vertelde, gevraagd of ongevraagd, wat haar die week was aangedaan. Er was haar altijd veel aangedaan. […] Week na week volgden er nieuwe, onverkwikkelijke feiten en gebeurtenissen: ontrouw, echtscheiding, gesteggel over de bezoekregeling, over Sinterklaas, over kerstcadeaus, […] over alimentatie. […] Ze leek me niet zozeer verbitterd als wel doodsbang. Voor wat haar nog meer te wachten stond, voor wat haar allemaal nog zou overkomen. Omdat het háár allemaal was aangedaan, omdat het háár allemaal was afgenomen.
In De Groene Amsterdammer van 10 oktober citeerde Ester Naomi Perquin bovenstaand gedicht met deze toelichting. Omdat ze vaak aan dat gedicht moest denken in de periode dat ze die vrouw bijna dagelijks tegenkwam op het schoolplein. Perquin: Voorpijn is een broertje van angst, geloof ik. Lijden dat voor de werkelijkheid uitgaat. Nu weet ik niet wat bij haar destijds de overhand had; de voor- of de napijn. Misschien zat er simpelweg geen verschil meer tussen, misschien was dat de grootste tragiek, dat het verleden ook de toekomst leek.
Ik kende dichter noch gedicht (afkomstig uit Peppelenbos’ bundel Vallende mannen, uit 2011). Met Perquins commentaar erbij is het opeens dubbel zo mooi.