donderdag 31 oktober 2019
as my hande ooit die ronding
van jou lyf sou vergeet
die kurwes en die holtes
en jou warm gladde vel –
mag hulle opswel soos spanspekke en bars
mag die miere hulle opvreet
in die nag wanneer ek onder die laken lê
mag hulle afvrot in die donkerte van die aarde
as my oë die kom-en-gaan
van jou asem sou vergeet
die stulptrek van jou ruggraat in liefde
die lang dalende glip van jou buik –
mag skor kraaie hulle kraalsnoer om twaalfuur
mag hull in blindheid versuip soos in melk
mag die seuns hulle gebruik as albasters
op die dorpsplein wanneer skaduwees blou
as my peester ooit die magiese
voering van jou kont sou vergeet
die diepberg en die knobbeltjie kittelaar
en die polsende grootmaak van jou tong –
mag dit dan verdor soos ’n dooie vyeloot
mag dit stom word soos ’n mondnar sonder tong
mag dit per ongeluk deur ’n hond
ingesluk en uitgekak word op die strand
2007
Het zal ergens in de jaren negentig zijn geweest. Een ouder echtpaar, vastbesloten gearmd, hield tijdens een wandeling door Utrecht stil bij een aanplakbiljet. Daarop stond aangekondigd: De Nacht van de Poëzie. Zij lazen eendrachtig wat er zoal te lezen viel. De vrouw prevelde even onverstaanbaar voor zich uit, de man stond er enige tijd zwijgend naast. Toen sprak de vrouw stellig: ‘Da’s met allemaal dichters.’ Haar man knikte, dacht even na en antwoordde toen monter: ‘Dan heb je ’t in één keer gehad.’
Zo begint het voorwoord van Ester Naomi Perquin en Piet Piryns in de publieksbundel van de 37ste Nacht van de Poëzie, die zaterdag jl. (28 september dus, want als ik dit schrijf, is het 4 oktober) traditiegetrouw plaatshad in TivoliVredenburg en waarvan Perquin (sinds 2014) en Piryns (al decennia) de presentatoren zijn. Deze Nacht kreeg als motto mee: De stad zegt met één oog de nacht gedag – een regel van Jan Wolkers.
In die Nacht-bundel lezen we in alfabetische volgorde en ieder met één gedicht – want ook dat is traditie – de dichters terug die tijdens De Nacht optraden. Omdat hier op tafel nieuwe te bespreken bundels liggen van dichters die vorige week in Utrecht acte de présence gaven, kies ik de komende dagen voor hun eigen Nacht-keuze uit die bundels of voor nog recenter werk.
Op één uitzondering na: Breyten Breytenbach. Zelf koos hij voor Soos van vlerke (Als van vleugels), aan welk gedicht (uit 1970) de bloemlezing Allerliefste haar titel dankt, want hij spreekt haar daarin rechtstreeks aan: Allerliefste, ek stuur vir jou ’n rooiborsduif. Die tweetalige uitgave, met 25 van zijn liefdesgedichten, verscheen ter gelegenheid van de 80ste verjaardag van de Zuid-Afrikaanse dichter. Ik kies voor een recenter gedicht (uit 2007), vertaald door Laurens van Krevelen, dat ik als een van zijn mooiste verzen beschouw.
Tijdens De Nacht hadden de duizenden bezoekers genoeg aan de stem en de aanwezigheid van Breytenbach zelf; ik geef hieronder toch ook maar die vertaling:
als mijn handen ooit de welving
van je lijf vergeten
de rondingen en holtes
en je warme gladde huid –
dan mogen ze opzwellen als een meloen en barsten
dan mogen de mieren ze opvreten
in de nacht als ik onder het laken lig
dan mogen ze wegrotten in het duister van de aarde
als mijn ogen ooit het komen en gaan
van je adem vergeten
het spannen van je ruggengraat bij liefde
de lange dalende gladheid van je buik –
dan mogen schorre kraaien ze kralenrijgen als twaalfuurtje
dan mogen ze in blindheid verzuipen als in melk
dan mogen de jongens ermee gaan knikkeren
op het dorpsplein als de schaduwen blauwen
als mijn pik ooit de magische
voering van je kut zou vergeten
de diepberg en het knopje clitoris
en het kloppende opzwellen door je tong –
dan mag die stom worden zoals een clown zonder tong
dan mag die verdorren zoals een dode vijgenloot
dan mag die toevallig door een hond
worden opgeslokt en uitgekakt op het strand