vrijdag 25 oktober 2019
Wat ik mocht:
Televisie kijken met mijn hoofd op een kussen op je borst
Tegen je praten met de wc-deur open
Haren uit je neus trekken
Je haar knippen (drie keer)
Een steenpuist openmaken en op jouw aanwijzing steeds harder knijpen
Jou in geval van enorm goed humeur in een omgekeerde Heimlich
nemen en optillen
Over jou beslissen in geval van reanimatie
Een foto maken van je katheter (mocht niet alleen, moest)
De hechtingen uit je doorgezaagde borstkas peuteren
Helpen bij het aankleden
Niet meer helpen bij het aankleden
Geen foto van je maken, ook niet van achteren gezien
Televisie kijken vanaf een stoel naast de bank waarop jij onaanraakbaar
lag
Jouw ogen sluiten
2019
Indrukwekkende nieuwe bundel van Vrouwkje Tuinman (1974):
Lijfrente is een direct verslag van het eerste jaar na een verlies. Tuinman schrijft over rouw die bij iedere nieuwe ronde weer totaal anders is. Over wat blijft, nadat iemand gestorven is. En over de pogingen om een overleden geliefde zo veel mogelijk te laten bestaan en tegelijkertijd zelf te blijven voortbestaan. Door te dichten houdt ze hem halsstarrig in beweging. De gedichten zijn net zo kwetsbaar als hun onderwerp.
Aldus de achterflap. Geen woord te veel, eerder woorden te weinig over hoe dat dan is: zelf te blijven voortbestaan en hem te laten bestaan. De overleden geliefde is dichter F. Starik, die 16 maart 2018 op 59-jarige leeftijd overleed aan een hartstilstand. Zijn naam viel dat jaar vaak in mijn rubrieken.
Je leert hem kennen: de man die een hartstilstand overleefde – vandaar de hechtingen uit je doorgezaagde borstkas peuteren – maar een tweede niet. Zij vindt hem dood op bed en vanaf dat moment is er de Lijfrente: het bedrag dat periodiek aan een bepaalde begunstigde wordt uitbetaald. In dit geval nog het meest een bedrag in oprechte emoties.
Als ik echt zeker wil weten dat je weg bent
keer ik terug naar je bed. Ik ren de meters
tussen de voordeur en je voeteneind en zie
al voor ik stilsta: wie daar ook ligt, jij niet.
Hij is hier, roep ik, wijzend naar het lichaam
dat grauw en dof naar niemand in het bijzonder kijkt,
daarbij naar links, voor de kijker rechts neigt.
Naast je ligt je medicijn. Je voet is koud en grijs.
Een groot deel van de tijd doe je een goede
poging tot aanwezigheid. Via de mensen,
via mij: tot vervelens toe ben je erbij.
Het harde lijf op de matras zegt iets anders.
Je heft je armen zodat iedereen het kippenvel
van je buik kan zien. Hij is weg, zeg ik
tegen de man naast me, die zijn verbandkist opent.
Dat weten we niet, vindt hij. Ik wel.
Morgen verder.