zaterdag 19 oktober 2019
Vervolg van gisteren.
Hij sloeg haar met het vlak van zijn hand, zei niets
als was er geen woede. Hij sloeg en sloeg en zij
zocht een plek in een hoek van de kamer waar ze
klein kon zijn en verdwijnen achter het behang.
Hij brak haar neus en het bloed spatte op haar wang.
Zij likte haar handen, slikte het slijm. En toen
schopte hij haar omdat hij haar niet hoorde janken.
Met alle kracht stortte hij zich op haar geslacht
trok haar dan bij de haren recht. Zij keek hem pal
in zijn dronken ogen aan, en zuchtte Waarom?
Hij lachte haar weg en trof haar opnieuw alsof
ze een ledepop was in het verkeerde stuk
terwijl haar geluk wegsijpelde onder de poort
van de hel. En toen hij haar op het aanrecht smakte,
plaste zij, ontlastte zich. Het bonkte aldoor
in haar hoofd Het is een spel, straks valt het gordijn.
Maar onder haar borsten kraakte een rib. Er kwam
geen man uit tevoorschijn, geboren naar het beeld van
wie dan ook. Wat ontstond was een zondvloed van pijn
verwekt door iets dat bezwaarlijk een mens kon zijn.
2019
Hij is niets ontziend over familie, zo lazen we gisteren in het gedicht over zijn, door vaders impotentie, ontredderde moeder en… zichzelf: de zoon die docent-dichter-vertaler-bloemlezer zal worden, maar als 17-jarige nog leeft vol angst voor de leegte, wat het thema is van Zwijgplicht, zijn vorige bundel, uit 2000.
Niets ontziend over familie: in bovenstaand gedicht de agressieve, mishandelende, alcoholische oudste broer. Altijd al niet willen deugen, lezen we een bladzijde eerder in Oudste broer (1):
Jarenlang heb ik zijn harde vuisten gevreesd,
zijn dronken, dooraderde ogen, het roofdier
dat hij van jongs af was en altijd is geweest.
Heel veel rijm in de gedichten van Stassijns. Neem de eerste twee strofen: eindrijm (behang en wang), binnenrijm (zijn en en verdwijnen, likte en slikte), halfrijm (woede, hoek en bloed), stafrijm (slikte en slijm) – onopvallend geplaatst en juist daarom zo van invloed.
Morgen (voor de laatste keer) verder.