woensdag 16 oktober 2019
TOEN IK NOG EEN JONGEN WAS
1
Die goede oude tijd
Het ontwapenend lichaam waarin ik licht woonde
werd een verkrampte burcht omdat er een hand was
ingebroken die over mijn penis gleed, rondom
mijn ballen streelde en vroeg of ik stijf kon worden.
Zoals een man. Hoe kon ik in godsnaam weten
waarover hij het had, ik was twaalf, nog maar half.
Hij hing snuivend over me heen. Ik rook zijn zweet.
Hij maande me mijn best te doen tijdens de les
en dat hij mij zou helpen met die achterstand
indien ik elke week eens naar zijn kamer kwam.
Hij streelde mijn rug dan tussen mijn benen heen
en weer tot ik plots een vreemde stuwing voelde.
Zie je wel fluisterde hij terwijl zijn glimlach,
een alles begrijpende, haast vaderlijke hand
mij over de haren streek. Ik heb niet gehuild
die nacht. Later doken bandeloze schimmen op.
De volgende dag gelastte hij in de klas
dat Gods liefde zuiver en ondoorgrondelijk was.
2019
Met afschuw denkend aan pater Jozef Maes, SJ, schrijft Koen Stassijns (1953) – literatuurdocent, vertaler, bloemlezer (zoals, samen met Ivo van Strijtem, van De mooiste van…-reeks) en dichter dus – als aantekening bij dit gedicht achterin zijn ook letterlijk omvangrijke (160 pagina’s) nieuwe bundel. Het is pas zijn vijfde sinds 1988 en die is net uit. Hemelingen is de titel.
Bovenstaand gedicht is nog maar het derde, maar trok me direct tot voorbij het honderddrieëndertigste, naar de verantwoording: Met afschuw denkend aan Die goede ouwe tijd (maar niet heus) met pater Jozef Maes, SJ.
Morgen verder.