dinsdag 10 september 2019
Een goudvis?
Vertrekken we naar Zierikzee?
Gaan we feiten controleren?
Heette de eerste vrouw van Job Baster Jacoba?
En de tweede ook?
Verzamel je schelpen en koralen en houtsoorten?
Verzamel je foto’s van kersen en walnoten?
Verzamel je foto’s van sterrenregens?
Stond kleine meneer Kees gisteren te praten
Met André, Boreas en John
Over de snelste manier
Om bij het grote kantorencomplex
In het zuiden van onze stad te komen,
Waar de grassen overheerlijk ruiken
En kiosken de modernste boeken verkopen?
Hoe komen we er zo snel mogelijk
Zonder trukendoos?
Weet je waar Bes is,
Bes met de verrekijker
En zijn grijze das?
Onderweg?
2018
Google op Job Baster en je leest dat de 18de-eeuwse geleerde Job Baster (1711-1775) uit Zierikzee kwam, getrouwd was met Jacoba de Kok en nadat die al jong overleed, hertrouwde met Jacoba Vink. En ook dat hij uitgebreide verzamelingen aanlegde van schelpen, koralen, houtsoorten en zeedieren op sterk water. Ook onderzocht hij het planten- en dierenrijk en hij deed meteorologische waarnemingen. Dat klopt dus allemaal! En dan de verrassing, want daarmee is de titel van de gedichtenbundel verklaard die met bovenstaand gedicht opent: hij introduceerde de Chinese goudvis (Kin-yu) in Nederland. Ik citeer:
De eerste 12 goudvissen ontving hij in 1758 vanuit Engeland, maar ze bleven niet in leven. Met twee latere zendingen had Baster wel succes. Het lukte hem om de goudvissen te laten voortplanten en in verschillende kleuren te kweken. Na enige tijd had hij de beschikking over zulke grote aantallen (een paar duizend schatte hij zelf) dat hij ze kwistig aan vrienden en kennissen kon uitdelen. Het verhaal gaat dat de goudvissen uit zijn hand aten en dat zijn vrouw hen kunstjes leerde.
Beeld van Ad Braat: Baster met goudvis in zijn hand. Staat in Zierikzee
Een goudvis heet de bundel dus en die bestaat uit 56 genummerde gedichten met alleen maar vraagzinnen. Daarin komen, zoals hierboven, namen voor die je kunt opzoeken, maar honderden ook niet:
Carina, Dana, Jana, Rachel, Anne-Sophie, Grace,
Hugo, Robert, Nicole, Samuel, Hester, Willemien,
Marilena, Shara, Shavisia, Zac, Abby, Hafiza,
Stephanie, Myrthe, Janieke, Shireen, Melody,
Eva, Dewi, Kat, Yasmin, Alwin, Sander, Salah
En de hele familie van kleine meneer Kees,
Hoe ken ik ze en hoe herken ik ze?
Soms lijkt de dichter de lezer een vraag te stellen (Heeft je vader de honderd niet gehaald?), vaker of twee personages elkaar bevragen (Stadskanaal, daar kwam Henri toch vandaan […]? Hoe raakten jullie daar verzeild?), meestal of je luistert naar een kind dat maar door blijft vragen (zoals in gedicht 12):
Aan wie denk je?
Aan niemand in het bijzonder?
Aan oom Arent en tante Ina,
Een paar huizen verder dan Jo en Mineke?
Werken ze allebei bij de overheid?
Spreek ik zonder op te letten?
Is een goudvis een spiegelbeeld?
Werkt een goudvis op je zenuwen?
Geeft een goudvis te denken?
Imiteert een goudvis een andere goudvis?
Past een goudvis goed op een postzegel?
Welke taal vinden wij de mooiste?
Is er een reden voor alle kantoren?
Werkte Souwie daar ergens in de buurt?
Welke taal spreken we in het hotel?
Goedemiddag, heb ik een goudvis op mijn kamer?
Altijd is het van de hak op de tak met veel namen en situaties die geregeld terugkeren. En zo blijven we maar rondjes draaien. Inderdaad, net als dat beestje in zijn kom.
Pas de eerste keer overigens dat Arjen Duinker (1956) in deze rubriek verschijnt. Grote dichter. Publiceerde sinds 1980 vijftien bundels, waarvoor hij is bekroond met onder meer de Jan Campert-prijs (2001) en de VSB-Poëzieprijs (2005).