zaterdag 31 augustus 2019
Poëzie minus de dans
Ze hadden zangers willen zijn
in een band, eigenlijk,
de dichters, gedragen door
muziek uit de ondergrond;
het ritme daagt in de verte,
komt aan in het zitvlees
waar het resoneert:
‘dichters dansen niet’
zeggen ze met een knipoog
die zwaar in het slot valt:
dichters dansen niet,
want zouden ze dansen,
wat zou er nog te dichten
overblijven?
2018
Van Wilbert Cornelissen (1958-2018) verscheen, onder zijn heteroniem de Mottenfokker (oftewel nachtvlinderkweker) kort voor zijn dood (op 19 oktober) de bundel Elke dag een / Proefsleuven.
Van het achterplat:
Wilbert Cornelissen schreef gedurende tien jaar, van 1 januari 2007 tot 31 december 2016, elke dag een gedicht. Dat leverde een reeks van 3714 gedichten op, die beschouwd kunnen worden als een soort officieuze stadsgedichten van Amsterdam. De bundel […] bevat zeven ‘proefsleuven’ uit dit corpus, dat de geest van de beginnende poëzie probeert te vangen. Want daar komt het elke dag een gedicht schrijven wel op neer. Enerzijds is er de zelfopgelegde discipline, anderzijds de dagelijkse sprong in het ongewisse, het diepe.
Wilbert Cornelissen was dichter (slechts drie bundels), auteur van ‘klein proza’ (voor literaire tijdschriften als Tirade), filosoof (van opleiding), poëziedocent (aan de Amsterdamse Schrijversvakschool) en insectenkenner (van hobby - zie zijn heteroniem). Zelf noemde hij zich: dichter-denker- danser. Ja, danser was hij ook en hij organiseerde dansfeesten met als doel de dans weer onder de mensen te brengen in het licht (letterlijk, dus als tegenwicht van de danceparty’s in donkere hallen). Dichter-denker-danser dus. Bovenstaand gedicht is het laatste uit de bundel (maar het eerste dat hij schreef, want de tijd loopt daarin teruguit) en getuigt van die drie-eenheid: taal-beschouwing-beweging.
Foto Thijs Wolzak
Als dichter was Cornelissen meer geïnteresseerd in het proces van het dichten dan in het eindproduct. Of zoals hij het zelf formuleerde: Als je iets afmaakt, ben je kwijt waar je in wilde zijn. Toen Cornelissen de eerste sleuf schreef (net als de andere zes consequent in disticha), was het december 2016 en wist hij inmiddels dat hij ongeneeslijk ziek was. Dat lees je terug: dat hij kwijt raakte waar hij in wilde zijn. Tot slot een van die aangezegde-doodsgedichten:
herschrijf bernlefs ‘meer in dingen dan in mensen’
uit welke richting komt de dood?
in elk geval niet van buiten, zei ik,
de dood leeft al in je;
en je wierp tegen: leeft de dood dan?
en hoe? En waar dan?
want als de dood leeft,
dan sterft met het leven ook de dood,
die er de andere kant van is;
op elke grafsteen hoort dan te staan:
hier stierf de dood zijn zoveelste leven;
de dood leeft in mij, als laatste mogelijkheid
- mijn binnenkant als grens