zondag 25 augustus 2019
Mijn lief is mijn lief niet meer
Van alles wat hij zei, bewaarde ik
zijn ogen, van zijn adem het stokken,
van zijn handen mijn trillen, van zijn gaan
mijn tranen. Mijn lief is mijn lief niet meer.
’s Nachts in mijn slaap zoek ik hem, ik zoek hem
maar vind hem niet tot de dag begint met
lucht en wolken, wind en schaduw en ik
in mijn vuist niets vind dan as, in mijn hart
wat ik dacht dat nooit meer kon: lege kamers.
Ik moet de dag beginnen, met een hand,
een been. En als ik sta, moet ik opstaan
en voorbij gaan aan waar hij nog ligt, in
zijn glas, een oogopslag, een eerste kus.
Mijn huid. Ik zal hem nooit meer vinden
dan waar hij zich naliet, maar meer zal ik
worden dan zijn ontbreken. Nu is altijd
en altijd is ergens. Morgen is geluk
eensklaps en wil ik blijven als een kind
dat stappen zet door de stille nacht en
de aarzelend aangebroken dag.
2015
Bij de Leuvense uitgeverij P verscheen Zwijgen tot het schraapt, het negentiende deel in P’s prachtige Parnassusreeks. Een keuze uit het werk van de Nederlandse dichteres Margreet Schouwenaar (Schagen, 1955), geschreven tussen 1992 en nu (een tiental ongepubliceerde gedichten).
Schouwenaars werk raakte in 2000 besmet toen Piet Gerbrandy haar beschuldigde van plagiaat, wat leidde tot een literaire storm. In de inleiding van Jooris van Hulle komt deze kwestie uitvoerig aan de orde en dat siert dichteres en uitgeverij.
Ik heb gekozen voor twee gedichten uit de bundel die mij het dierbaarst is: Warm van vacht (2015), een serie van 13 miniaturen van Anja Jager met gedichten die Schouwenaar daarbij schreef en waarvan er zeven te lezen zijn in Zwijgen tot het schraapt.
De bundel is een ode aan de liefde: van begeren (het onderstaande) en verkrijgen tot verliezen en, in het invoelbare bovenstaande, verlaten zijn…
‘Liefste’, zei hij. ‘Liefste.’
En ik wilde de liefste zijn
als een eerste woord
op een wit blad, als
milde regen na een droge
dag. ‘Liefste,’ zei hij,
‘liefste!’ En ik was het.
Ik was de kom van handen
waaruit water liep, de muziek
van wilde wind en mals blad.
Maar van woorden was ik niet.
Ik aarzelde zelfs om te spreken.
Spelen wilde ik en van het wikken
zocht ik de wegen.
Wek de liefde niet voor zij wil
ontwaken, pluk haar met geen
woord. Laat haar vallen als fruit,
vochtig door de lippen van de dauw.
Hoe ze zingt: voor jou, voor jou.
Alleen voor jou.