zaterdag 06 juli 2019
De tijd staat stil, wij gaan voorbij
I.M. Marietine Birnie
Wij waren samen bezig, jij en ik
een wereldbezienswaardigheid
te beklimmen, deze bevond zich
in een grote stad, ik dacht Parijs.
Wij waren beiden nog getrouwd
jij met Huyck, ik met Chris – in elk
geval was het dit ‘thuis’ dat
onze achtergrond was en is.
De bezienswaardigheid, een ingewikkeld
bouwsel dat voor een deel uit grote rotspartijen
bestond, was ooit een klooster geweest
of was dat mogelijk nog steeds.
Het klimmen viel ons zwaar, er waren
nergens trappen. Via luiken, grotten, zolders
zonder vloeren, die alleen met touwen,
sleuren, trekken of anderszins je naar
boven werken, binnen of door te komen
waren, moest dit klauteren gebeuren
en omdat het een vermaarde attractie
voor toeristen was, was het er druk.
Drommen mensen trachtten elkaar
door de vele doolhofachtige toegangen
omhoog te duwen (later zei jij nog
dat je daarbij gedacht had aan een schilderij
van Jeroen Bosch!) en ik stond doodsangst uit
dat ik naar beneden zou vallen, maar jij
ging mij steeds voor en liet zien dat ik het kon –
Als enkele van de weinigen bereikten
wij tenslotte de uiteindelijke daken
waar het ons vergund was om te zien –
Hoger dan welke berg ook in de omtrek
kon van hieraf van een ongekend ver zicht
worden genoten en later, bij donker
keken wij in het heelal en leunden bijna
tegen de Melkweg aan, zo leek het, zo
dichtbij ons kwam zij op dit hoog plateau –
De nacht maakte de aarde klein
Op de terrassen naast ons waren de
anderen al opgegaan in hun schaduwen
en het besef drong tot ons door dat wij
de thuisgenoten moesten voorbereiden
op een terugkomst die verlaat zou zijn –
2019
Janita Motta schrijft in de zaterdagse Letter & Geest-bijlage van Trouw wekelijks mooie stukken over actuele poëzie. Maar vorige week (25 mei) besprak zij de nieuwe bundel van Gerda Blees, waarover ik het in juni 2018 (!) al had (lees hier en hier en hier) en vandaag (als ik dit schrijf is het zaterdag 1 juni) bespreekt zij Elly de Waards Het heterogeen, die toch ook alweer een half jaar oud is.
Maar… toen ik terugzocht wanneer en wat ik daarover schreef (lees hier en hier), realiseerde ik me dat ik die bundel wel erg snel heb weggelegd. Bovendien citeert Monna een gedicht dat misschien wel het mooiste is van de hele bundel. Dat is niet het bovenstaande dat, net als de Campert Ballade (lees ook hier), behoort tot de gedichten die anekdotes blijven en, om met Monna te spreken, maar geen poëzie willen worden. Maar anders is dat met Het natuurlijke is menselijk, dat hieronder staat. Wat een mooi gedicht. Met dank aan Janita Monna dus.
Misschien wel door het leven getraumatiseerd
de eitjes van het vogeltje dat, toen ik het
deurtje van het postkastje op een kier zette
om te zien of het nog op het zo zorgvuldig
op mijn enveloppen gevlochten mosnestje
zat te broeden, in paniek haar vleugels spreidde
om zich zo plat en breed mogelijk op haar
broedsel te drukken – ik schrok net zo, maar van
de menselijkheid van haar gebaar, terwijl ik
voelde hoe haar klauwtjes zich in mijn hart sloegen