vrijdag 14 juni 2019
Vervolg van gisteren.
Graaf in een rechte lijn van de oever landinwaarts
Draai wanneer je diep en ver genoeg bent
Blijft draaien als een slakkenhuis een spiraal
Zo ontstaat een fuik wie daarin zwemt
Komt er nooit meer uit
Vissers gingen scheep hier bezwoeren hun geliefden
Terug te komen hier stapten de vrouwen van de kade
Ontblootten hun geslacht aan de zee
Die zelf een vrouw hen meteen begreep
Geloof geen man maar leidt hem weer
Hier ontkwamen kinderen aan hun ouders blik
Die ze eeuwig zoeken bleven
Onophoudelijk in het water staarden
Wepel bleek het wat ze niet begrepen
Zo lang ze de leegte niet met eigen ogen zagen
Hoe zij zich uitstrekt de verte
Niet langer te overstijgen is
Door een stap te zetten
De wil op te schorten
Weg te kijken
In ons midden groeide een stekende heg
Waarin elk zijn stremsneden heeft gezet
Op het droge wacht
Een teken van rede
Een uitgestoken hand
Zie hoe onze voeten elkaar raken
Een van ons fier rechtop blijft staan
Terwijl die diep onder water is
Verder zal dalen wanneer de ander klimt
Alleen verdwijnt als ook hij verdrinkt
Zullen we dan maar gaan jij of ik
Bezwaard de diepte in
Onder water wonen als waarschuwing
voor wie nadert nadert
Zal ik het inktzwart wezen zijn
Dat zoveel koppen heeft als wie hem ziet
Angsten kent in zijn hoofd
Nog altijd de stemmen hoort
Die hem daar hebben weggeleid
Kom niet dichterbij
Het water de oude jood
Die je onder trekt
De ekkerman
Die zich een trouwe vriend doet lijken
De kelpie op wiens rug je van de kade rijdt
Het is alles goud daar beneden
Maar wie in het water afdaalt
Wanneer de geest hem grijpt
Zal de weg omhoog nooit weten
Of erger nog wel weten maar
Omdat hij niet altijd het beest was
Op de bodem is zijn verlangen
Onaangetast een uitgestoken hand
Hoe hoogte of diepte wegvalt
Zij hem vasthoudt tot hij aan wal is gebracht
De haard soest tot het ons ontgaat
Als we slapen groeit de haag
Wassen doornen uit de takken
Dromen we ons de dreiging in
Verdoofd vertoornd verdwaald
Dat de begane weg zich eindeloos splitst
En van deze hof een tweede is
Wat wij weten wie wij zijn zal blijken
Te kunnen worden opgedeeld
Plotseling spiegelt het water niet meer
Dan een gezicht
Je spint je in het laken in
Slaapt onaantastbaar wit en stil
Onvoorstelbaar dichtbij ben ik
Maar je kiemde tot een pop
Dus moet ik wachten je hoort me niet
Kan niet anders dan dwaas denken
Dat wat daar buiten mijn bereik ligt
Hoe wezenloos ook een begin is
Elk weggehakt hoofd groeit anders aan
Brand daarom de zelf geslagen wonden dicht
Op tafel ontwaakt de ingeslapene
En schrikt hoe verlaten
Straten hem hebben weggevoerd
Naar het diepst van het water
Waar hij de nikker is
Daar vlakbij sta jij
Vraagt niet wat dit is slipt uit
Verdoving weer naar droom
Iemand wacht en is niet bang
Dat hij boven water stikt
2019
Het titelgedicht, waarmee ik afsluit. De ouders van het gestorven kind willen zelf ook wel dood. Zijn verdrinkingsdood. Hoe kom je anders dichterbij, want hij verdient hun bescherming.