zaterdag 08 juni 2019
De aarde verdomd hard na al die maanden
zonder een druppel regen. De machteloze spade
eerst geprobeerd, maar dan toch het houweel
om ver in de tuin diep genoeg te graven.
Graf voor een kleine hond. Die was van zestien jaar
leven de metgezel, overal met ons heen
gereisd, gerend, gerold, naast ons geslapen
in gras, in tenten op bergweiden, op hotelkamers,
verborgen op voor hond verboden schepen
naar verre eilanden. In tram en trein. Mee aan tafels gezeten,
aandachtig geluisterd naar muziek, bij voorkeur Bach
wisten wij wel zeker. En plotseling toch te oud,
te brekelijk voor waardig leven. We zagen
weer van dichtbij wat sterven is en dat het zeker
nooit overgaat, gemis. Lege handen zoeken nog
vacht om te strelen, en naar de halsband
om erop uit te gaan, voor dag en dauw
of in het licht net voor de avond valt.
2019
Heel uitvoerig schreef ik een jaar geleden over zijn geweldige bundel De jongenskamer (te beginnen hier en de hele week daarna). In het zojuist verschenen nummer van literair tijdschrift Extaze (nummer 30, met het Dagboek als thema) staan zes nieuwe gedichten van zijn hand.
Dit met een inleiding, die als volgt begint:
Willem van Toorn publiceerde in 2018 De jongenskamer, een gedicht van zo’n honderd pagina’s, waaraan hij twee jaar had gewerkt. Toen die bundel verschenen was begon hij, om de korte vorm weer terug te vinden, dagelijks aantekeningen te maken over ervaringen van de dag, die in veel gevallen uitmondden in een gedicht. Losse gedichten dus, over de meest uiteenlopende zaken.
Zoals de dood dus, van zijn hond Pip.