vrijdag 24 mei 2019
(17)
Alles van vroeger komt terug. Het komt
in rotten op, wraakzuchtig en verbeten,
afzichtelijk en zeurend, opgetromd
uit de verste hoeken van het geweten
met duivelse gezichten en gekromd;
het grauwt en gromt, zichtbaar van haat bezeten.
Is er dan niets vergeven en vergeten?
Is er geen schuld met de jaren verstomd?
En jij, mijn eigen engel en bewaarder,
kun jij me deze bochels niet besparen?
Krijg jij mijn oude duivelen niet stil
door, als je voor de hemel moet verklaren
hoe het met ons gegaan is, al die jaren,
het pleit te voeren voor mijn goede wil?
(18)
Ik roep je vaker aan dan ooit tevoren,
alsof ik bang ben dat je mij verlaat
en je wegvlucht naar die andere staat
waar je de wereld niet meer hoeft te horen.
Boodschapper, kom me als mijn troost ter ore
en blijf me aanraken, zo goed en kwaad
als dat tussen een geest en lichaam gaat,
en geef me niet aan het duister verloren.
Als ik jou was, zou ik mijn mens beschermen,
me over zijn armzaligheid ontfermen,
zou ik hem zuiveren van hoofd tot hiel.
Als ik jou was, zou ik mijn mens omarmen
en zweren dat hij mij nooit, nooit ontviel
en bande ik alle twijfel uit zijn ziel.
2005
De laatste bundel van Michel van der Plas, uit 2005: Engelbewaarder, waarin hij in 21 gedichten zijn bewaarengel aanroept.
Wie niet gelooft, realiseert zich dat het bestaan met de dood ophoudt; wie wèl gelovig is, kan inslapen met de hoopvolle gedachte dat het mooiste nog gaat komen. Maar wie gelovig is en in zijn late levensdagen gaat twijfelen… Niet per se òf er een Hiernamaals is, maar zijn zonden overziet en zich afvraagt of dat zijn bestemming wel mag zijn.
(9)
Maar nu kom ik je op mijn knieën vragen
(alsof ik nog een gunst van je verdien),
de honderd boze geesten te verjagen
naar de afgrond die ze mij laten zien,
of het zou moeten zijn dat ik misschien
de gesel van mijn late levensdagen,
de noctium phantasmata [*] als plagen
verdien, - als uiterste vernedering.
Jij bent gelukkig met je lof en prijs
in de verrukking van het paradijs,
maar kom me dan, bode van God, berichten
dat hij aan 't einde voor mij op zal lichten
wanneer ik uit mijn nacht, tastenderwijs,
de zin zal zien van mijn moeilijke reis.
[*] donkere, dreigende nachten (FV)
(12)
Houd mijn geloof in leven, nu het zwart
zich altijd dichter opdringt aan mijn dagen
en elke dood links rechts mij meer benart
en mij ontzegt mij nog op weg te wagen;
en laat de hoop niet sterven in mijn hart
dat ik op arendswieken word gedragen
hoog op een vlucht die alle rotsen tart
en alle bozen in hun hinderlagen.
En breng de liefde terug in mijn leven
voor mijn maker die te ver en te hoog
voor mijn geloof en mijn hoop is gebleven
en zijn erbarmen onttrok aan mijn oog,
goede engel van hem, die nog zo even
van hem naar zijn schepsel op aarde vloog.
Lees hier verder.