Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 veelal dagelijkse rubriek met gedichten en gedachten daarover.
Dit vanuit het levensmotto: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van het kopje ARCHIEF (zie onder het gedicht) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links ga je vooruit naar het volgende.
Maar veel handiger zijn deze links: daarmee ga je direct naar de inhoudsopgaven van:
2024-1 (A-F), 2024-2 (G-K), 2024-3 (L-R) en 2024-4 (S-Z)
2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z) 
2022-1 (A t/m K) en 2022-2 (L t/m Z)
2021-1 (A t/m K) en 2021-2 (L t/m Z)
2020-1 (A t/m K) en 2020-2 (L t/m Z)
2019, 20182017 en 2016.

Week 12 - 85. Patty Scholten: Pianiste in Ierland

dinsdag 26 maart 2019

Mijn vader kocht in Ierland een stuk grond
aan het Lough Corrib, waar de otters spelen.
Tussen de muurtjes, ezels van fluweel en
het meer verrees een huis dat deftig stond.

Mama verhuisde mee naar Ierland, vond
het maar zozo en ging zich snel vervelen.
Vriendinnen kwijt, dezelfde taferelen:
het meer en groene heuvels in het rond.

Ze had er wel haar vleugel staan, maar geen
concerten in de buurt, geen podium
met musici, collega’s om haar heen.

Ze werd één keer gevraagd om te jureren
in Galway op ’t conservatorium.
Daar moest ze meer dan vijftien jaar op teren.

2011


Vervolg van zaterdag. Vier aaneengesloten gedichten over haar gestorven moeder.

Lough Corrib in een storm, die kreunt en loeit.
Een meeuw scheert over even witte golven.
Ik vraag me af of ’t graf al is gedolven.
De buren doen het, met dit weer vergroeid.

Ik zie de eilanden als groene vegen,
miniaturen van het moederland.
Ze lijken in het meer te zijn geplant.
Een gele gaspeldoorn zwiept in de regen.

Dit was mijn moeders uitzicht jarenlang.
Zag ze de dingen nog die haar omgaven
of werd het vaal, patroon op oud behang?

Mijn oude vader trekt zijn blazer aan.
We moeten weg, mijn moeder gaan begraven.
De grote vensters van het huis beslaan.

-----

In ’t funeral home, waar de kaarsen branden,
zie ik mijn moeder voor de laatste maal.
Voor ’t eerst met rozenkrans, die kraal na kraal
zich strengelt om haar pianistenhanden.

De buren komen volgens Ierse mode,
fris blozend, voor de allerlaatste eer.
Men legt condoleancebrieven neer
en kust het voorhoofd van de koude dode,

zet zich daarna rondom canapés.
Een priester, regenjack over zijn rok,
bidt steeds opnieuw: ‘Hail Mary, full of grace.’

Ik kijk hoe men het smalle deksel sluit.
Mijn oude vader leunt zwaar op zijn stok
en tuurt ontredderd, niets ziend voor zich uit.

-----

De vrouw uit wie ik huilend werd geboren,
die mij het leven gaf, is overleden.
De navelstreng pas nu echt doorgesneden.
Ook vroeger al had ik haar vaak verloren.

Ik moest naar school. Ineens ben ik alleen
tussen veel vreemde kinderen die huilen.
Ik redde me door in mezelf te schuilen – 
in trance haast, met wanhoop erdoorheen.

Voor ’t eerst alleen thuis zonder kinderhoeder.
De stilte sloop vol dreiging naderbij.

Ik werd op straat gezet. Mijn moeder zei:
‘Je bent te stout. Zoek maar een andere moeder.
 
Ik dwaal langs straten en weet heg noch steg.
Ik huil dat ze moet komen. Ze blijft weg.

Archief 2019