maandag 11 maart 2019
‘Vleugelnoot.’ ‘Aangenaam, hoe maakt u het; Krimlinde,
nee, geen familie van Krimhilde, of misschien is zij
een verarmde tak…’ ‘Het lijkt of ik u ken uit een vorig leven;
was het Tiergarten, toen we allemaal gekapt werden
voor brandhout in die oorlogswinter,
of Boeddha’s hertenpark? ‘Een wolkje wolk bij uw regen?’
‘En graag wat honing van de laatste bij.’
Nog tweedgroen, discreet lispelend, staan ze pal achter Ting-Jie,
Miss Ginkho, die rijk en sierlijk boven het gepeupel uit
gouden fanfare zou zijn als kleur klinken kon.
Het stralende is gewichtloos, zingt in stilte. Verheft zich, vliegt, dwarrelt, daalt.
De boomhazelaar, de gele zwarte els, de zon
heeft hun vracht bevrucht.
Zo, als rinkelende glinster van lichtcascaden, kwam ook Zeus
zijn dodelijke weelde strooien in de torenkamer
bij de opgesloten maagd:
ontvangenis, neigend steeds ten einde.
Alles zweeft naar de bron omlaag -
een kenmerk van herfst
net zoals jij die daar al ligt
te slapen onder het mos.
Boen de tuin hangt ronding waar lucht samenspant
tegen elke vorm van verdwijnen: een mond
zo wijd geopend dat de grond onder onze voeten
mee omhoog -
naar winterslaap tussen de windveren
van wegtrekkende laatste ganzen,
in het donker bijna verstaanbaar hun gakkende gesprekken -
‘Als iets geboren is, geleefd heeft, hoe kan het dan
ooit nog ontsnappen aan de wereld
en de hemel eromheen, om zich achter te laten
tot in eeuwigheid van eeuwen, amen?’
Je zwijgt maar we horen je toch:
elk blad dat valt een zucht
van onder het mos.
2019
Vervolg van gisteren.
Boven het gedicht staat i.m. F. en natuurlijk is In Memoriam F. opgedragen aan Fritzi, oftewel Fritzi Harmsen van Beek – in de opening herkennen we dan ook haar stijl, bekend van dit beroemde gedicht. Brassinga maakt graag gebruik van de allusie.
Twee bomen ontmoeten elkaar. Ze hebben elkaar eerder gezien: in een vorig leven, vóór het kappen, vóór het branden tot as, dus vóór het wederkeren tot stof. Doordrongen van hun lot, maar de levensvraag blijft prangen:
Als iets geboren is, geleefd heeft, hoe kan het dan
ooit nog ontsnappen aan de wereld
en de hemel eromheen, om zich achter te laten
tot in eeuwigheid van eeuwen, amen?