donderdag 24 januari 2019
Wat 't geweest is in die dagen met ons tweeën,
kleineer 't niet, gewezen lief, negeer het niet,
‘k heb toen zo'n fijn vies lied voor je geschreven,
weet je nog wel, een fijn vies lied,
en op een morgen schreven we onze initialen
In je hagelnieuwe houten bed,
de duivel zelf die mag je komen halen
als je ook daar een streep door hebt gezet.
Soms, in je straat, sta ik te kijken naar je ramen,
dan is het licht of donker wat ik zie,
en dan sta ik mij buiten af te vragen:
wat zou ze doen daarboven, en met wie?
De bakkerij waar wij die gemberbolus haalden,
Is afgebroken, als je 't al niet wist,
zo wordt ook ons verleden ondergraven,
door werkvolk in de mist.
Eens, voordat ik je beter leerde kennen,
dacht ik: ’t maakt haar gelukkig wat we doen.
Zoals je bij dat klein plantsoen ineens ging rennen,
wat een verdomd mooi meisje was je toen.
Reken het niet, dat ik je nimmer heb begrepen,
en geen begrip had van het psychisch mijn en dijn,
want, zonder jouw gevoelens en problemen
hadden we goden kunnen zijn.
1965
Willem was verschrikkelijk jaloers. Toen ik dit lied zelf ging zingen, vroeg ik hem om toestemming voor één wijziging:
Soms, in je straat, sta ik te kijken naar je ramen,
dan is het licht of donker wat ik zie,
en dan sta ik mij buiten af te vragen:
wat zou ze doen - zou ze 't doen en met wie?
Zijn toestemming ging vergezeld van een nieuwe tirade op de vrouw, die in algemeenheid niet wil deugen. In een andere versie luiden de laatste vier regels dan ook:
Je had een aardig iemand aan me,
ik constateer het met veel chagrijn,
zonder jouw zorgen en problemen, dame,
hadden we goden kunnen zijn.
Voor verdere toelichting: zie onder meer hier.