dinsdag 08 januari 2019
Je hebt me verlaten, Begona
en hier ben ik, gekrenkt.
Niets kan mij redden.
Niet het hele Zuidoost-Azië
met al zijn Boeddha’s, wieroken, acupuncturen,
haar yoga’s, meditaties en haar krishna’s.
Rusteloos.
Ik gooi de sleutel door het raam
en hij valt op mijn hand.
Ook de deur is niet de reden
voor mijn mislukking.
Mijn leven is
als een weg
met richtingaanwijzers en verkeersborden:
een weg die de reis neemt
en alleen het arriveren overlaat.
Begona, er is niet genoeg
magie voor jou
op deze planeet.
Het spijt me dat ik, zelfs
met al de liefde die ik voor je voel, je niet
kan laten bestaan.
2018
Al Galidi droeg zijn negende bundel op aan Begona, de voorbije liefde uit het openingsgedicht (zie gisteren). Althans, zo begin je zijn gedichten te lezen. Maar al snel komt er meer bij kijken. Het begrip psychische ziektes valt. Aanvankelijk toebehorend aan die twee ex-geliefden, maar al snel toegeschreven aan iedereen:
In de oorlog
gebruikt de mens zijn psychische ziektes.
In vrede
gebruiken zijn psychische ziektes hem.
De wereld is zijn psychische ziekte geworden. Dat begrip klinkt steeds vaker. Oorlog, terrorisme, het geloof anexeren zijn dichtregels; dit in naam van Hilter, Bush, Clinton, Obama, Trump, Jezus... En Begona?
Begona, die in een ander gedicht veertien was,
bestaat niet […]
Om een reden te geven aan de droefheid|
die mij soms overvalt,
verzon ik haar.
Of nog erger, want in het slotgedicht - het gedicht van vandaag - schrijft hij:
Het spijt me dat ik, zelfs
met al de liefde die ik voor je voel, je niet
kan laten bestaan.
De mensen in deze wereld zijn ziek en niet te genezen, zelfs niet met liefde. De dichter wil zich er niet bij neerleggen, maar blijkt uiteindelijk toch niet bij machte daar iets aan te veranderen. Dus: Begona, [...] ik kan je niet laten bestaan, Het spijt me.