dinsdag 30 oktober 2018
Ik had ook eens een vrouw lief in mijn leven.
't Was toen ik nog op de Malaya voer.
Wij hadden lang voor Gods gena gedreven,
Maar haalden eindelijk toch Singapoer.
Het schip was bijna in de Straits gebleven
En luisterde al lang niet meer naar 't roer,
Bestemd voor Bombay, lang al opgegeven,
Niemand verwachtte het in Singapoer.
Daar lagen al die witte luxe-booten;
Wij voelden ons zoo afgetakeld poor.
Het was alsof zij met hun funnels floten:
‘Wat kom jij doen in 't schatrijk Singapoer?’
Wij lagen er twee maanden in de dokken,
Menig huisvader hield het met een hoer.
Zij gingen wàt gezellig samenhokken
In een slecht huis van 't Chineesch Singapoer.
Ik bleef alleen, liep 's avonds rond te darren,
Gewend te leven zonder liefdevoer.
Ik zag de rijken rijden in hun karren,
Ja, alles wat zich mest aan Singapoer.
Maar eindlijk liet ik mij toch ook belezen
Bij een Japansai op den blanken vloer,
Veel bleeker, tengerder dan die Chineeschen.
Zij hoorde ook niet in 't moordend Singapoer.
Aan haar heb ik mijn levenslot gewijd.
Het werd mij klaar hoe 'k zoolang zonder voer:
Ik had nooit meer dan twee drie dagen tijd,
En nu drie maand in 't smoorheet Singapoer!
De kar was klaar, wij moesten weer verlaten,
Maar er was een die trouw voor eeuwig zwoer.
‘Ja, blank en bruin hoeft elkaar niet te haten,
Dag lieve meid in 't mooie Singapoer.’
1936
Vervolg van gisteren.
Slechts 38 jaar oud werd hij. Tijdens zijn laatste zeereis, naar Zuid-Afrika, kreeg hij malaria, terwijl hij nog niet hersteld was van een verwaarloosde tuberculose. Hij keerde terug naar Nederland en werd opgenomen in een rusthuis in Hilversum. Daar overleed hij, drie maanden na de publicatie van zijn laatste dichtbundel, getiteld Een eerlijk zeemansgraf. Dat kreeg de schrijvende scheepsarts niet: hij liet zich cremeren.
Dit gedicht komt uit die laatste bundel. Met vriend J. heb ik het nog gezongen. Dat is veertig jaar geleden, maar ik ken het nog steeds uit mijn hoofd.