zondag 02 september 2018
Ik weet het nog precies hoe ze me vonden
Die avond liggend in de keuken aan het gas
Als ik er nog aan denk wat een paniek dat was
En toen ik bijkwam dacht ik: weer mislukt - zonde
En ik zag al die gezichten om me heen
De kinderen huilden en toen kreeg ik bijna spijt
Ik dacht: hoe kon je, maar nu zijn ze me toch kwijt
De psychiater zei: Een rustkuur nu meteen
O eerst kwam er nog een zuster dag en nacht
Die altijd heel toegeeflijk met me praatte
Maar ze hield me wel voortdurend in de gaten
Zoals een van wie je steeds iets engs verwacht
En toen heb ik dan uiteindelijk toegegeven
Want ik kon mijn eigen angsten niet meer aan
En in dat huis wordt daar van alles aan gedaan
Ik ben al zo ver dat ik weer wil blijven leven
Want ik dacht ook: iedereen rent maar door dat leven heen
En niemand komt er ooit aan denken toe
Ik moet voor allemaal gaan denkenwant ik heb hier alle tijd
En mijn man en mijn kinderen zijn gewoon te moe
En als ze eenmaal in de week bij me komen
Dan zeg ik: Je moet vaak wandelen in het bos
En goed met je handen voelen aan het mos
Want over tien jaar zijn er enkel plastic bomen
En aan het einde van de regenboog ligt nog altijd goud
En als je zonlicht in je jas naait heb je het nooit koud
En dan zeggen ze alleen: Heus het komt allemaal terecht
En ik zie ze denken: het gaat erg slecht
En toen ik laatst tegen mijn man zei dat de zee
Hem meer vertellen kon dan twaalf professoren
Omdat je daarin alle waarheden kunt horen
Nam-ie de keer daarop een bijbel voor me mee
En toen ik zei dat ik die zelf al had bedacht
Toen is-tie zonder iets te zeggen weggelopen
Hun bezoeken zijn verminderd maar soms voel ik 's nachts
De tranen over mijn wangen lopen`
1974
Ik blijf nog even bij George Groot (1942) aan wiens werk ik slechts twee keer eerder (zie hier en hier) aandacht besteedde.
Bovenstaand lied – uit het programma Zand in je badpak (1974), op muziek van Pieter van Empelen - nam ik op in de afdeling Soms heb je het gevoel dat alles zinloos is. Gedachten over zelfmoord van mijn bloemlezing We gaan gelukkig dood. 75 liedjes over de dood, ter troost en verstrooiing (1997). Die bundel laat ik even op tafel liggen voor een andere keer.
Uit de inleiding van die afdeling:
Soms heb je het gevoel dat alles zinloos is, peinst de man op de brug in Herman van Veens lied Lindelaan. Maar als het water lokt, vraagt een kind de weg. Hij aarzelt geen moment en loopt met haar mee. Ook Karel Eykman laat het meisje op station Driebergen-Zeist slechts een ogenblik overwegen om uit het leven te stappen. Hier is het een van die stomme mussen die, in levensgevaar verkerend, haar al snel tot de realiteit roept. De man die zelfmoord wilde plegen, uit Guus Vleugels gelijknamige lied, ziet er eveneens vanaf, al zijn er redenen zat. Hetzelfde geldt voor Friso Wiegersma's Meneer De Bruin, die mevrouw De Bruin is kwijtgeraakt en op het perron één moment denkt voor de trein te springen, maar zo’n wanhoopsdaad van zichzelf onmiddellijk nogal overdreven vindt.
De vrouw in Ik weet het nog precies van George Groot laat het niet bij woorden, maar wordt gered. Aanvankelijk betreurt ze dat feit, dan is ze zover dat ze weer wil blijven leven. Maar wat haar, ondanks of juist dankzij de bezoeken van haar gezin rest, is beklemmende eenzaamheid. De 35-jarige vrouw in Ik was, ik dacht van Stijn van der Loo heeft haar daad beter voorbereid, laat haar klaarblijkelijk jonge gezin – er is een babykamer – achter zich en stapt vastberaden uit het leven. Overtuiging klinkt eveneens door in de woorden die de ik-figuur uit Robert Longs Zeven over twaalf schrijft aan zijn ex-geliefde: Ik heb geprobeerd de zin te zien van ’t leven, maar die ontgaat me zonder jou…
Wat zijn er toch veel mooie liederen en wat heb ik over veel auteurs nog nooit geschreven in deze rubriek. Over een van de hierboven genoemde titels schreef ik wel al eerder, namelijk Stijn van der Loo’s Ik was, ik dacht.