dinsdag 31 juli 2018
Twee dode vaders, zelfde jaargang
twee Haagse jongens
in hun eigen krankzinnige badplaats
de hele zon in een glas jenever
op het terras van het Kurhaus.
Zoiets ongeveer, de eeuwigheid:
dames met poedels, Tata Mirando
116 jaar krentenbrood.
Ik bezit een heel bijzonder boekje. Er bestaat maar één exemplaar van. Cees Nooteboom maakte het ooit me. Daaruit Haagse jongens. Dat schrijft Remco Campert in zijn de Volkskrant-column van 5 november 2016. En hij vervolgt: Ouwe jongens krentenbrood zijn we nu alweer 169 jaar. Uit Nootebooms bundel Licht overal (De Bezige Bij, 2012) het gedicht Poste Restante:
O, alles is goed,
zoals jij je gedicht schrijft,
welluidende parlando,
en jij, bedachtzaam,
con moto,
en jij, een gemartelde grammatica,
gerijmd en gerafeld,
een schreeuw in de nacht.
Alleen, vandaag moet ik het anders doen,
zonder al te veel woorden,
zoals de maan door het muggengaas
schijnt, hier,
op mijn bed,
zo eenvoudig
en stil.
Op 22 april 2017 kiest Campert nogmaals een gedicht van Cees Nooteboom, het titelgedicht uit de bundel Aas (1982):
Poëzie kan nooit over mij gaan,
noch ik over poëzie.
Ik ben alleen, het gedicht is alleen,
en de rest is van wormen.
Ik stond aan de straten waar de woorden wonen,
boeken, brieven, berichten,
en wachtte.
Ik heb altijd gewacht.
De woorden, in lichte of duistere vormen,
veranderden mij in een duister of lichter iemand.
Gedichten passeerden mij
en herkenden zichzelf als een ding.
Ik kon het zien en me zien.
Nooit komt er een einde aan deze verslaving.
Eskaders gedichten zijn op zoek naar hun dichters.
Ze dwalen zonder commando door het grotedistrict van de woorden
en verwachten het aas van hun volmaakte,
gesloten, gedichte, gemaakte
en onaantastbare
vorm.
Mijn vandaagse keuze voor Campert is duidelijk; die voor Cees Nooteboom (1933) nog niet. Nooteboom is vandaag jarig. Hij wordt 85 jaar.