woensdag 01 augustus 2018
[Zie hier]
Vroeger, vorig jaar nog,
ging ik met mijn vader samen
dikwijls fietsen langs de Lek,
over hele smalle dijken,
waar je altijd uit moest kijken,
want er reden ook wel auto’s en die scheurden als een gek
en soms zaten wij te rusten op een hek.
Zo met achter ons de koeien
en voor onze neus de schepen
en we zeiden niks, omdat we
dan elkaar zo goed begrepen
en mijn vader nam zo af en toe een trek,
want mijn vader rookte altijd zware shag.
Later, vorig jaar nog,
is mijn vader ziek geworden,
dat kwam nogal onverwacht,
veertien dagen thuisgebleven,
maar hij bleef maar overgeven,
dus toen hebben ze hem toch maar naar het ziekenhuis gebracht
en daar bleek het stukken erger dan hij dacht.
Eerst heeft hij nog op een zaaltje
met drie anderen gelegen,
maar al gauw heeft hij een kamer
voor zichzelf alleen gekregen
en die ziekte kreeg hem steeds meer in zijn macht,
net zo lang totdat hij doodging op een nacht.
Bijna elke dag nog,
moet ik aan mijn vader denken
en dan tel ik gauw tot tien,
doe mijn best me in te houën
en mijn tranen weg te douwen,
want ik vind het kinderachtig als ze me verdrietig zien,
maar vaak merk ik al bij zeven dat ik grien.
En mijn moeder, die dan ziet
hoe ik mijn neus weer zit te snuiten,
zegt: ‘Probeer het nou eens, jongen,
ga wat leuks doen, ga naar buiten.
Op de fiets een keertje naar de Lek misschien?’
Maar die wil ik van mijn leven niet meer zien.
1986
Het kindertroostlied van eergisteren deed me denken aan bovenstaand lied dat Jan Boerstoel en componist Harry Bannink schreven voor de zevende editie, in 1986, van Kinderen voor Kinderen. Aan Jan Boerstoel denk ik sowieso graag, want omdat hij de beste liedauteur van ons land is, levert dat altijd een mooie tekst op voor deze rubriek.