dinsdag 29 mei 2018
Hersenen en hart onbemand
Niets kan de dichter redden
Doodsengelen
starten hun motoren al
Maar hij moet nog
een laatste hoek om
Dan grijpt de poëzie in
Het laatste woord verzet zich
Deze dienstplichtige van de poëzie,
deze letterknecht, mag niet dood
Hij moet nog jaren schrijven
en verschrikkelijk afzien
2017
André van der Veeke (Rotterdam, 1947) heeft honderd gedichten gekozen uit zeven bundels die tot nu toe van zijn hand verschenen.
Dat las ik op de achterkant van Dwangarbeider van de Poëzie, de verzamelbundel van een dichter die daarmee zijn zeventigste verjaardag viert. Zeventig jaar en (tussen 1992 en 2014) zeven bundels, maar ik kende hem niet.
Ooit noemde ik me voor de grap Dwangarbeider van de Poëzie. Dat deed ik naar aanleiding van een foto, een jeugdportret. Hij staat op de omslag van deze bundel. Met loodzware, Russische melancholie staar ik de wereld in. Er kan geen lachje af. Kwellingen, detentie, dwang – ik heb het allemaal meegemaakt, schijnt mijn blik te zeggen, Jaren later begreep ik dat mijn opmerking zo gek nog niet was, in ieder geval niet alleen grappig. […] Het begrip dwang was wel degelijk van toepassing op mijn situatie. […] Ik moest en zou poëzie schrijven. Alleen gedichten konden mijn leven glans en diepgang geven…
Aldus de dichter in zijn voorwoord.
Van der Veeke schrijft anekdotische poëzie rond thema’s als ouders en kinderen, kunst en religie, reizen en natuur, ouderdom en dood en natuurlijk de liefde – inmiddels, zoals in Dialectiek van de liefde, de liefde van ouderen:
Jij houdt een slag om de arm
Ik offer onwillig een been
Jij poetst je nieren voor het slapengaan
Ik pers mijn haperend hart uit
Jij plet een insect in een glas water
Ik laat soms een uitgebrand wrak zin ken
Jij rent Griekse goden achterna
Ik vlucht naar een historisch uniform
Jij draagt de toekomst in je handtasje
Ik zoek mijn verwaarloosde voorouders op
Jij buigt en maakt een zuivere radslag
Ik buig en verdwijn in een salto mortale