donderdag 08 maart 2018
Toen mijn vader bijkwam uit de coma
volgend op gestorven zijn
en weer pneumatisch teruggebeukt
waarbij zijn borstbeen werd gekraakt,
heeft hij mij tijdens een bezoekuur
plotseling verteld dat daar,
waar hij dus niet meer was,
maar aangekomen was hij evenmin,
dat daar een koor geklonken had.
Een koor, jawel.
Gemengd. Onzichtbaar.
Maar het zong.
Zelfs hij, die alle muziek
bij naam en toenaam kende,
wist niet wie zongen,
noch de componist.
Toch kende hij het stuk.
Het klonk, en hij begreep
dat hij alleen maar op moest letten
wachtend op de ene tel
waarop hij in kon vallen.
Aller ogen, zei hij,
waren nu op mij gericht,
ik kende de muziek
en voelde hoe de ene tel
mij naderde – de ene rust
waarin mijn inzet werd verwacht,
en ja, deed ik het niet -
Hij keek me met opgetrokken schouders aan,
verontschuldigend.
ik had niet ‘en?’ gezegd.
De apparaten van Intensive Care
zoemden een tel rust.
Toen zei hij glimlachend
ik heb het niet gedaan.
Ach, goede moordenaar,
niet hedenavond, nee,
al gisteren ben jij
in het koninkrijk gegaan,
jij wachtende op de voorgoed
jou naderende tel.
2018
Net als gisteren: keuze uit Genadeklap van Willem Jan Otten.
Gedicht over een bijna-doodervaring. Van de vader. Prachtig beeld: dat daar een koor geklonken had. […] Het klonk, en hij begreep dat hij alleen maar op moest letten wachtend op de ene tel waarop hij in kon vallen […] en [...] ik heb het niet gedaan.
Over die vader (en zijn zoon, de dichter) morgen meer. Dan niet over de bijna-, maar de absolute-doodervaring.