vrijdag 08 december 2017
Ik werd wakker dat jaar aan het strand
mijn vogellichaam
sterk vermagerd.
Ik schrok van mijn vriend die naast mij lag.
Volledig van zand.
Begon hem zachtjes te graven.
Hij bood geen enkele weerstand
kwam enkele keren klaar maar totaal
misplaatst ik voelde me eenzaam
ondertussen.
Ik riep er dieren bij en kinderen:
zij groeven mee, werktuigelijk of
vastbesloten sommige uit innerlijke roeping.
Wij vonden vele zaken, voorwerpen, substanties,
het allervieste en eveneens een woord
tussen de zandhersens geklemd, licht trillend.
Ik nam het tussen mijn vingers
we vormden een kring en bekeken het woord
dat zich nog in zo’n oertoestand bevond.
Het was nog onuitgesproken, ongevormd maar het was bijna
op een zintuiglijk niveau konden we het tasten.
Ik hield zijn handen, in hoeverre dat kon, toen we allen
gezamenlijk het woord,
dat hij zo diep verborgen en in oerprincipiële toestand
bij zich had
begonnen uit te spreken.
En hoe langzaam herhalend en de honden die blaften
ondersteunend en het waaide onafgebroken
zijn ogen begonnen te glanzen en
toen eindelijk werd hij wakker.
2017
Geen gemakkelijk gedicht, het openingsvers van Vonkt. Het eerste hoofdstuk (van drie) van de bundel heet Een afgrond omsingelen. Dat is een sleutel. Die afgrond is een relatie die eraan gaat. Zij is sterk vermagerd en eenzaam ondertussen; hij komt nog klaar maar totaal misplaatst. Dieren en kinderen hebben geen redding gebracht. Het onuitgesproken woord is bijna. Bijna voorbij? Zij praat erover met vriendinnen en vrienden: we vormden een kring en bekeken het woord dat zich nog in zo’n oertoestand bevond. Maar dan is er geen ontkomen meer aan: eindelijk werd hij wakker. Zij was dat al vanaf de eerste regel.