zondag 05 november 2017
Je had een kauwtje dat het waagde dood te gaan,
een knappe zus die je liet schrikken als je blokfluit speelde,
een zachte wipneus, maar het hok moest steeds verschoond,
een warme moeder, die altijd nog gauw iets even moest,
een hond, Rakker (uitlaten driemaal daags),
een flinke vader, maar wat was hij van de wederopbouw,
Vlokje, een schattig poesje – viel niets af te leren,
een vriendje dat veel harder fietsen kon dan jij
hoewel hij blokken om zijn trappers had,
jezelf ook nog, geruite blouse, broekje met galgjes,
met ondraaglijk ontwapenende oogjes.
Ik heb er nooit veel moeite mee gehad
de schaduwzij te zien van wie ik hield
en nu er rijkelijk bezweken wordt,
komt me die vaardigheid prima van pas.
2017
Bijna een jaar geleden dat ik in deze rubriek over Anton Korteweg (1944) schreef (zie hier). Toen vertelde ik dat ik moeite heb met zijn ironie: “Alsof je zijn gedachtenwereld niet echt in mag…” In zijn nieuwe bundel, getiteld Het leven deugt. Althans op onderdelen, krijgt zijn cynische toon concurrentie van de melancholie, want hij kijkt daarin terug op zijn jeugd en vooruit naar de tellende ouderdom. Dat doet zijn poëzie erg goed, vind ik.
De eerste strofe: één zin. Opsomming van de kunst - Jong geleerd - te relativeren door steeds ook rekening te houden met de schaduwzij […] van wie ik hield, inclusief zichzelf, want Je had […] jezelf ook nog…
In de tweede strofe probeert hij zijn gevoel dan toch weer te overstemmen met zijn verstand, want nu er rijkelijk bezweken wordt, komt die vaardigheid prima van pas. Gelukkig lukt hem dat in dit gedicht niet helemaal.