dinsdag 20 juni 2017
Terwijl men tafelt worden de doden steeds doder
zoals een bladzij zich voedt met zijn woorden
de een erft het mes, de ander de lepel
de een eet zijn vlees, de ander zijn goden
levens geleden was er een morgen
men hoorde de vogels, men was niet geboren
het zal niet baten, er is niet te ontkomen
aan een avond als deze, de volledig bestaande
de tafel de witte met lokaas beladen
en dat men onsterfelijk is en zal doodgaan -
2005
Zie ook gisteren en eergisteren.
Totaal witte kamer (2002) geldt niet alleen als de mooiste gedichtenbundel van Gerrit Kouwenaar, maar ook als hoogtepunt binnen de Nederlandse poëzie. In een interview in NRC-Handelsblad (2003) zegt hij er zelf over:
Voor een deel is het mijn directe betrokkenheid bij het onderwerp die mijn laatste gedichten sterker heeft gemaakt, zonder dat zij naar verhevenheid tasten. Het zijn minder dan veel van mijn oudere gedichten probeersels van wat je met woorden kunt doen. [...] Als je ouder wordt, begint het besef tot je door te dringen dat poëzie niet uitsluitend over poëzie gaat, maar ook gebruikt kan worden als middel om te zeggen waar het op neerkomt.
Die directe betrokkenheid bij het onderwerp was het overlijden van zijn echtgenote. Drie jaar later verscheen nog een klein bundeltje met tien nieuwe gedichten: Het bezit van een ruïne, een uitgave van Poetry International ter gelegenheid van Gedichtendag 2005. Daaruit is bovenstaand gedicht afkomstig.
Ook in die gedichten klinkt die directe betrokkenheid sterk door. Nu van de oude man die alleen is achtergebleven. Hij zit aan tafel - de tafel de witte - en denkt aan wie hem ontvielen: vrienden en vooral natuurlijk de liefste. Er is niet te ontkomen aan een avond als deze, zo weet hij; momenten waarop hij verdrietig vaststelt: levens geleden was er een morgen. En nu? Er is ook niet te ontkomen aan dat men zal doodgaan.