maandag 19 juni 2017
Zie hier
Toen wij nog jong waren en de wereld nog oud was
en wij in een ver land op hoge bergen stonden
en in het dal beneden een lange roerloze
roestige trein zagen, onbestaanbaar alleen
in het oog van een hevige leegte, riep jij
terwijl je de hemel een kushand toewierp
ik ben een reisgids kinderen
leer mij lezen
en 's avonds op het plein onder kwijnende palmen
waren er wijn en olijven en een ritselend zwijgen
uit klagende kelen en het donker was week
op het scherp van de snede, en jij
jij kocht het ondraaglijke lot van een blinde
en riep het oor drinkt
nu is het dus later, een avond na jaren, de dood
stille trein is vertrokken, de tijd van het lot
is verstreken, je reisgids ligt open
onder eendere oude bomen drink ik
de hese stem van je woorden, hoor ik je stilte -
1996
Zie ook gisteren.
Je leest die regels: Ik ben een reisgids kinderen / leer mij lezen en je weet: dit gedicht gaat over Bert Schierbeek, want dit is een citaat uit Het Boek Ik. Daarmee snap je ook al meer van het beeld van die treinen - een roestige trein, de (dood)stille trein -, want Schierbeek was gefascineerd door treinen. En van de hese stem die zo karakteristiek voor hem was.
Maar in de laatste strofen ontmoet je niet alleen Bert Schierbeek, maar ook de dood, die in 1996, op zijn 77ste, zijn levenspad afsloot. Het literaire tijdschrift Raster vroeg Kouwenaar een gedicht over zijn gestorven vriend te schrijven; het verscheen vervolgens voor het eerst in 1998 in Een glas om te breken, een fraaie leporello-uitgave met slechts acht gedichten - uitgegeven ter gelegenheid van Kouwenaars 75ste verjaardag.
De ik - en niet de men waarover ik de komende dagen nog kom te spreken - denkt terug aan een reis die hij maakte met een jij, Schierbeek dus. Kouwenaar, in 1996 in een interview in de Volkskrant:
Ik herinnerde me een reis door Spanje die ik in de jaren vijftig met Bert heb gemaakt. Met veel drinken en verbazing tuften wij als jonge jongens door dat land. Overal trof je nog restanten van de burgeroorlog aan. Opeens zagen we daar in een korenveld een lange roerloze roestige trein, overwoekerd door gras. Waanzinnig. Stil van verbijstering waren we ervan. Aan die herinnering heb ik dat vers opgehangen, met de opmerking dat nu een avond na jaren, de dood / stille trein is vertrokken. Misschien is het een variant van die vlier, die er blijvend geweest is, dat ik Berts hese stem, zijn stilte kan horen. Het oor drinkt, laat ik hem roepen. Ik weet niet of hij dat ergens heeft geschreven, maar hij dééd dat altijd. Bert zette regelmatig een vol glas tegen zijn oor, zodat de inhoud naar binnen liep. Kijk, het oor drinkt, riep hij dan en dronk vervolgens zijn glas gewoon leeg...
Gisteren noemde ik al even dat gedachtenstreeptje aan het einde van (bijna) elk gedicht. Kouwenaar zette geen punt, omdat elk nieuw gedicht nieuwe invalshoeken biedt om dezelfde thematiek opnieuw en anders vorm te geven. Na Kouwenaars dood stond er een dikke punt. Met de uitgaven van Anna Enquist (en hier en hier) staat er weer een gedachtenstreep. Godzijdank!