zaterdag 17 juni 2017
Toen mijn moeder
net zo oud was als mijn oma
wist ze niet goed meer
wie ze was.
Daar ben ik bang voor,
zei ze, en wees
naar witte strepen
in de blauwe lucht.
Later vlogen er ganzen
over. Wel zeven,
hoog boven de rivier.
[Ik had de strepen uitgewist
en was op weg
naar huis.)
Eén vloog er fier voorop,
zes volgden hem.
Allemaal achter die ene aan,
die ene wist de weg.
Of volgde hij soms niet
zichzelf maar de rivier
die altijd weet waarheen,
vanzelf?
Daar ben ik bang voor,
dacht ik vlug niet oud:
dat ik de rivier
niet meer kan zien
of stromen voel in mij.
2017
Net verschenen: Leesjongen. Verzamelde gedichten van Wiel Kusters (1947). Limburgs auteur van zo'n honderd boeken, waarvan de helft poëzie.
Mooie titel: een leesjongen raapt bovengronds stenen uit de steenkoolbrokken die een transportband aanvoert. Maar deze leesjongen is ook de man die opgroeide met het werk van zowel de klassieke vormvaste dichters als de vrijgevochten Vijftigers.
In Leesjongen bundelt Wiel Kusters zijn gedichten vanaf zijn debuut, in 1978. Niet chronologisch, maar thematisch. Het eerste deel bestaat uit biografische gedichten, zoals het bovenstaande.
Mooi begin: Toen mijn moeder net zo oud was als mijn oma [...], zei ze... Dat zei ze komt pas in de tweede strofe, maar daarmee heeft de dichter al drie generaties overbrugd. Zelf is hij de vierde. Hij is bij zijn moeder op bezoek geweest, die (als de moeder van Martinus Nijhoff in De wolken) wees naar witte stippen in de blauwe lucht. Hij is op weg naar huis: ik had de strepen uitgewist. Oké, de anekdote raakt uit beeld, maar de grond ervan niet. Ze wist niet goed meer wie ze was. Oftewel: Daar ben ik bang voor [...]: dat ik de rivier niet meer kan zien of stromen voel in mij.