donderdag 15 juni 2017
's Nachts slaap ik op een mes. Hoe ik ook vecht,
een onbehouwen pijn brandt me uiteen.
Half drie. Mijn pijn zit tegenover mij.
We praten niet. We schreeuwen niet. We kijken
elkaar niet eens de kamer uit.
Zo lig ik maar te wachten in mijn huid.
Vier uur. Ik zie de dode met mijn naam.
Ik zie een lichaam in de kamer staan.
Sterk is het, tanig, stoer en jong -
sprekend mijn lichaam toen het alles kon.
Ik groet het niet. En toch, die vreemde schim
laat mij een kamer met een meisje zien,
ik lag te wachten bij een open raam
en kreeg die dag een lichaam met een naam.
Half vijf. Hoe moet ik slapen op een mes?
Half vijf. Hoe kom ik uit dit lichaam weg?
2015
Gisteren nam ik in deze rubriek het gedicht op dat Joost Zwagerman op 20 juni 2015 schreef voor Rogi Wieg, drie weken voor diens dood. Het staat afgedrukt in de bundel In de kring van menselijke warmte. Hommage aan Rogi Wieg, samen met ruim honderd andere gedichten. Sommige daarvan zijn, net als dat van Zwagerman, geschreven na het aankondigen van de euthanasie die Wieg verkoos boven een voortdurend leven in depressies. Bovenstaand gedicht schreef Menno Wigman onmiddellijk ná het overlijden van Rogi Wieg.
Je moet veel van depressiviteit begrijpen als je het zo kunt opschrijven: Hoe moet ik slapen op een mes? Maar nog aangrijpender vind ik de derde strofe. Wigman heeft, aan het einde van de tweede strofe, de wanhopige van nu inmiddels in contact gebracht met de krachtige van toen: Sprekend mijn lichaam toen het alles kon. En die voert hij vervolgens, zeer weloverwogen, even mee naar een kamer met een meisje. Ik [...] kreeg die dag een lichaam met een naam.
Daarmee is Wigmans gedicht opeens niet alleen een In Memoriam - de dichter troost zichzelf - maar ook een Troostgedicht voor een ander, in dit geval Rogi Wiegs echtgenote Abys Kovács. Daaruit spreekt echte vriendschap: met je eigen, exclusief gewaande verdriet een stap terugdoen om aandacht te vragen voor het veel grotere verdriet dat er is bij die ene.