dinsdag 16 mei 2017
[Beluister hier, Jenny Arean]
Ik zag ze bij de oprit
Het gras dat was nog nat
Een vader en een moeder
Ze kwamen uit de stad
Ze waren 's nachts gekomen
Gestrand bij ons aan 't hek
Ze hadden warme kleren
En niets wees op gebrek
Maar iedereen die wist het
Ze waren op de vlucht
Er hing al een paar maanden
Zo'n dreiging in de lucht
Veel volk op de wegen
Veel onrust, veel gedruis
Ze haalden mensen van de straat
En mensen uit hun huis
De meid zei soms teerhartig
Zo erg, dat dat maar kàn
Kind, wij zijn boerenmensen
Wij weten daar niks van
De knechten reden af en aan
De oogst moest van het veld
De man kwam soms om water
En vroeg om brood, voor geld
Eén knecht wou ze verjagen
Ze zaten in de weg
Dat heb ik hem verboden
En een knecht doet wat ik zeg
Ze zaten daar al dagen
De noorderwind werd guur
De meid vroeg: kunnen ze dan niet
Een tijdje in de schuur
Ik zei meteen: geen sprake van
Als ik daaraan begin
Dan zitten zo mijn schuren vol
En daar moet tarwe in
En als ik van het erf ging
Om naar de stad te gaan
Dan liep ik zwijgend langs ze
En keek ik ze niet aan
Ja, 's nachts lag ik te denken
Ach, Heiland aan het kruis
Als ik toch uwe wil deed
Nam ik ze zo in huis
Maar 's morgens in de keuken
Wanneer het werk weer wacht
Verdwijnen de gedachten
Als nevel in de nacht
En op een dag was het te laat
Soldaten zijn gekomen
Hun boeltje bij elkaar gepakt
En zwijgend meegenomen
Die vrouw die keek nog even om
Ze liep op alle dagen
Ze hadden het misschien gewoon
Ook aan me moeten vragen
Boerinne, vrouwe, neem ons op
We zijn anders verloren
Doe het alleen dan voor het kind
Dat nog niet is geboren
Zo'n vraag dat was toch goed geweest
Je hoeft me niet te sméken
En waarom heeft die vrouw me ook
Niet eerder aangekeken
Dan had ik zó een hok gehad
Waar ze best blijven konden
Een boerenplaats heeft plekken zat
Waar je niet wordt gevonden
Of had ik dan toch nee gezegd
Gewoon de vraag weerstaan
Ik weet het niet, ik weet alleen
Dat ik niks heb gedaan
2007
Jurrian van Dongen, die de supervisie had over de nummers [van de productie Het verschil, over de Tweede Wereldoorlog, fv], vroeg me iets te verzinnen over iemand die niks gedaan had. Ik zag meteen die vrouw voor me, metéén! Een boerin die uit het keukenraam kijkt en denkt: o god, die lui moeten geholpen worden, maar daar kan ik niet aan beginnen.
Zo'n boerderij.... Als dat allemaal goed loopt, met meiden en knechten en zo, is een gesloten gemeenschap. Je hebt in wezen niet zoveel te maken met de wereld. Dan wordt er naar die weg gekeken, naar wat daar allemaal langs gaat: 'O, die heb ze hooi zeker binnen.' Altijd dat kijken naar die oprit. En ineens zitten er vreemden op je erf.
Afgelopen week sprak ik hier al over het boek Leven in het lied van Mylou Frencken, met theaterliederen en interviews met de dichter-zangers ervan. Hierboven spreekt George Groot (1942) en dat is zowat het enige wat in het gesprek tussen Groot en Frencken wordt gezegd over Groots lied Niks gedaan.Die twee kennen elkaar van de Amsterdamse Kleinkunstacademie en zitten nog in die destijdse rol: de voormalige docent vertelt over van alles wat hem te binnen schiet; zijn toenmalige studente luistert naar haar leesmeester. En helaas gaat het in dat gesprek van hem met haar maar weinig over het ambacht in het algemeen en deze liedtekst in het bijzonder.
Dat is jammer, want ik kende het lied uit die genoemde productie, Het verschil, en de geluidsregistratie ervan en ik had graag meer gelezen over de keuzes binnen het lied. Zo herinner ik me nog hoe ik me aanvankelijk stoorde aan de lengte ervan, totdat ik inzag dat dat er nu juist de kracht van is. Dit omdat je tot over de helft heen blijft hopen dat de boerin alsnog... Ze neemt immers beslissingen: een knecht doet wat ik zeg.
Je voelt dat de tijd dringt. De woordkeus blijft eenvoudig. In het verhaal gebeurt er nauwelijks iets. Je denkt: doe iets, in godsnaam, want straks... Was George Groot zich er tijdens het schrijven al van bewust dat hij juist daardoor dat resultaat bewerkstelligde? Ik had het graag gelezen.
En net als je je woedend gaat maken over de lafhartigheid van die boerin, omdat ze het gezin met die hoogzwangere vreemdelinge laat wegvoeren, doet Groot er bewust nog een schep ongenoegen bovenop. De boerin is ook nog eens boosaardig en zoekt en vindt rechtvaardiging voor haar daden: Ze hadden het misschien gewoon aan me moeten vragen. En met vervolgens de ambiguïteut van de titel: laf of onschuldig? Ik weet het niet, ik weet alleen dat ik niks heb gedaan.