zondag 14 mei 2017
In 1961 in Rotterdam-Zuid
werd ik plotseling met mijn meisje
uitgenodigd vor een feest
bij haar vriendin die Marja heette
en haar vriend
die zijn haar voorover had gekamd.
Een feest voor vier mensen
want het waren existentialisten.
Ze lazen Remco Campert
en lagen schuin op elkaar.
Later fietste ik naar huis
in mijn te korte winkeljas.
Thuis hadden wij geen existentialisme
maar wel een tafeltje van formica
op drie poten
in de vorm van een palet.
Op de fiets dacht ik:
wat een rare snuiter is die Campert
als hij zulke lezers heeft.
Wat zou hij schrijven.
Bij Van Brummen - boeken, potloden,
enveloppen, kantoormachines - kocht ik
Dit gebeurde overal en besprak de bundel
in de schoolkrant.
Ik schreef: zo moet het
en niet anders
2011
In zijn wekelijkse column in de zaterdagse Sir Edmund-bijlage van de Volkskrant citeerde Remco Campert gisteren collega-dichter Piet Gerbrandy die schreef over collega-dichter Frank Koenegracht (1945). Kunt u het nog volgen? Gerbrandy noemt als belangrijk kenmerk van Koenegrachts gedichten: Je schiet in de lach en voelt tegelijkertijd een steek in de onderbuik, een soort kramp die veroorzaakt wordt door een mengeling van schrik, pijn en plaatsvervangende schaamte.
Ter illustratie neemt Remco Campert twee gedichten op uit Koenegrachts bundel Lekker dood in eigen land (2011). Gerbrandy's citaat komt van deze achterkant. Maar Campert rept met geen woord over een ander gedicht uit diezelfde bundel: Hoe ik Remco's verjaardag vierde. Dat gaat over Remco Campert zelf! Vandaar mijn keuze vandaag.
Remco Campert (en hier en hier en hier) kwam al vaak ter sprake in deze rubriek; Frank Koenegracht nog nooit. Prachtig gedicht!