maandag 01 mei 2017
gebukt voor de onderste plank
in een antiquariaat
word ik gestoord door een stem
die ik vaag ken
het komt van boven
is hij boos, boos op mij
ik draai me om en
daar staat Ed leeflang
Ed, ik schrik me dood
o ja? je zou nog veel erger
zijn geschrokken als ik
het echt was geweest
2017
Tien jaar was het stil, maar nu is-tie er dan: de vijfde gedichtenbundel van Ilse Starkenburg (1963). Bijzonder om daarin bovenstaand gedicht tegen te komen. Ed Leeflang (en hier en hier en hier) publiceerde bij dezelfde uitgeverij (De Arbeiderspers) en in hetzelfde literaire maandblad (Maatstaf). En hij was een van de drie juryleden die haar in 1996 het Charlotte Köhler-stipendium toekenden. Maar, zo schrijft Ilse Starkenburg mij desgevraagd, ze kenden elkaar van een borrel van een ander tijdschrift waarin hun werk verscheen: Tirade. En ze correspondeerden - ik herinner me Eds prachtige handschrift, schrijft zij; tja, wie niet - en kwamen elkaar weleens tegen in de Prinsengracht-bibliotheek en praatten dan bij in een cafeetje om de hoek...
Toch wist zij niet dat hij alle lange tijd ernstig ziek was en zijn dood schokte haar dan ook. In dat feit schuilt de inspriratie voor bovenstaand gedicht. De dichteres:
Er kwam een uitnodiging om naar de Nacht van de Poëzie te komen. [...] Hij hielp me al jong over de schroom heen om voor te dragen uit eigen werk. In Vredenburg word je wel meteen in het diepe gegooid. Maar na afloop kreeg ik een compliment van Ed en zei hij dat ik vooral door moest gaan met het ontwikkelen van een eigen manier van voorlezen: een die past bij mijn gedichten.
Daarmee is ook de titel van het gedicht verklaard: Egiduis, gheselscap goet ende fijn; het sceen teen moeste ghestorven zijn. [...] Mi lanct na di, gheselle mijn...
Die eigen manier klinkt overtuigend door in deze nieuwe bundel. De poëzie van gezel Ed Leeflang wordt gekenmerkt door stilistisch sterke sfeergevoelige beschouwingen, waarin de natuur een grote rol speelt. De gedichten van Ilse Starkenburg zijn aardster, observerender: onderkoeld, praktisch en daardoor trefzeker. In de eerste gedichten kijkt zij vooral terug op vroeger: herinneringen die haar invallen. Verderop kom je meer te weten over wie zij is geworden door wat haar overkwam en overkomt. En soms treedt daarbij dat verleden het heden binnen. Zoals in dit gedicht dus.
De boom valt op mij heet de bundel en dat is ook de titel van een van de gedichten. Verderop lees ik over een vrouw op wie geen boom terecht gekomen is. Dat vraagt om nadere bestudering. Morgen verder dus. Blijft intussen de vraag waarom de achterkant van de bundel blanco bleef en niets vertelt over de thematiek van haar werk, over het leven van de dichteres en over de reden van haar keuze om tien jaar lang te zwijgen. Aan de kwaliteit van haar gedichten doet dat intussen overigens niets af.
Wordt vervolgd!