dinsdag 21 maart 2017
Je moet je voorstellen: overkant van de straat,
een meisje met haar rug naar mij toe.
Het was van dat heel slechte weer;
van die natte sneeuw, van die smeltende bruin-zwarte drab...
Je moet je voorstellen: overkant van de straat,
een meisje met haar rug naar mij toe.
Een plas en... een bus!
Nietsvermoedend kom ik langs. Ik overzie de situatie
in een ogenblik en ik bedenk me geen seconde.
Ik doe mijn mond wijd open om te zeggen...
Maar ik ken haar.
Zelfs nu zij met haar rug naar mij toe staat, ken ik haar.
Ik denk dat we allemaal wel eens het gevoel hebben gehad
dat je, bij elke inademing en tot in de puntjes van je vingertoppen,
wist: dit is de ware, Dat je wist: zonder haar word ik niet meer gelukkig,
nooit meer. Maar... het is ook heel vaak dat je dat gevoel pas herkent
als het te laat is.
Ik ken haar.
Het was zo'n negen jaar terug.
Wij zijn op een heel nare manier uit elkaar gegaan.
Dat was mijn schuld. Maar... ik ben daarna
nooit meer een meisje tegengekomen dat ik leuker vond, nooit meer.
Nooit meer een meisje dat ik liever vond, mooier, slimmer, grappiger,
nooit meer! Maar... ik heb ook altijd geweten
dat ik haar nog een keer zou tegenkomen.
Dat ik haar dan zou zien en dat ik naar haar toe zou gaan
en dat ik zou zeggen:
"Wat ik toen gedaan heb, was zo onnodig hard. Zo...
Maar ik ben veranderd; ik ben echt veranderd.
Er is geen dag voorbijgegaan dat ik niet aan jou gedacht heb."
En dat is waar.
Zij draait zich om en ik kon meteen zien dat zij,
door al die jaren heen, nog mooier was geworden.
Ze was prachtig, zo prachtig!
Maar ik durfde niet op haar toe te stappen; ik durfde het niet.
Ik dacht: oké, dan sta ik voor haar en wat moet ik dan zeggen?
Toch... Ik heb al één voet op de straat -
ik moest mezelf dwingen om die eerste stap te zetten -
en ondertussen is er die bus. Die is gestopt.
Maar achter die bus komt er een taxi aan gereden.
Die stopt midden in die plas.
Het portier zwiept open en er stapt een jongen uit.
Hij loopt door die plas heen... naar haar toe...
En ik heb haar nog nooit zo zien stralen, nog nooit!
Hij haalt met één hand zo'n natte lok weg die voor haar ogen hangt.
En hij tilt haar op, loopt met haar door die plas heen;
draagt haar die taxi in en gaat naast haar zitten.
Het portier slaat dicht, de taxi keert...
Ik sta opeens in die koplampen en denk:
hé, zo dadelijk ziet zij mij nog!
Ik kijk die taxi na en ik weet ineens niet meer waar ik naar toe ging.
Ik heb geen idee! Ik heb me weer omgedraaid en ik ben richring huis gelopen.
Maar terwijl ik naar huis loop, krijg ik in mijn buik een... bal:
een soort zwarte bal die alle energie uit mij trekt...
Ik weet niet hoe lang ik erover gedaan heb om thuis te komen,
maar ik was leeg.
Ik had niet genoeg kracht om mezelf naar boven te slepen:
ik moest kruipen, trekken...
Boven in de woonkamer ben ik drieënhalf uur in een stoel gaan zitten
en het enige wat ik kon denken was: oké, dit was het dus.
Dit was de vrouw van wie ik dacht: met haar ga ik eindigen.
En ik werd zo misselijk van mezelf; ik moest kotsen.
Ik ben in de toiletpot gaan hangen om te braken,
maar ik had niet gegeten die dag: er kwam alleen maar... water...
En ik stond voor de spiegel en het enige wat ik kon denken, was:
als ik nu een pistool in mijn handen zou hebben,
zou ik mezelf dwars door mijn kop heen schieten.
2003
Nee, dit is geen gedicht en Eric van Sauers (1964) is cabaretier en geen dichter. Toch kies ik vandaag voor dit fragment. Het maakt deel uit van de voorstelling De ware liefde (2003), zijn derde theaterprogramma.
Het paneel met in rood-neon De ware liefde erop hangt in mijn werkruimte en de berg rode rozen - ik knipte de kunststof-stelen indertijd zelf tjdens repetitiedagen - heb ik bewaard.
Nee, dit is geen gedicht en Eric van Sauers is een vriend, maar geen dichter. Toch kies ik vandaag voor dit fragment. Omdat ik nog altijd kippenvel krijg als ik ernaar kijk en luister. Dat was in 2003 zo en dat is bijna vijftien jaar later niet anders.
Nee, dit is geen gedicht, maar een theatertekst. Weet je het nog? Weet je nog dat je het tegen die éne zei? Dat zij De ware liefde was. Weet je nog dat die éne het zei tegen jóu? Dat je De ware liefde was. Dat het tussen jullie voor altijd zou zijn. Dat daar niets en niemand tussen kon komen, behalve de dood. Dat het onmogelijk was dat jij... Dat het nooit zou gebeuren dat zij... Weet je het nog?
Nee, dit is geen gedicht, maar eigen herinnering. Weet je het nog? Dat je het tien jaar later tegen iemand anders zei? Tegen een vrouw die dat zelf tien jaar eerder ook tegen een andere man had gezegd? Zo moet het ook gaan, want als je niet blijft geloven in De ware liefde, is je geluk misschien op je 25ste al voorbij. Maar toch... En littekens blijven...
Nee, dit is geen gedicht, maar dit is een verhaal over hem en over mij en over jou, beste lezer.
Ik heb haar nog nooit zo zien stralen, zegt de verteller ontgoocheld en intussen kleurt zijn podium met rode rozen langzaam zwart...
Zie hier het fragment. Het gedeelte dat ik hierboven heb uitgewerkt, start op negen minuten.