maandag 20 maart 2017
Het levenslicht zag ik in Den Haag
maar in Amsterdam, Van Eeghenlaan zeven,
te midden van dichters (Luceberts schaterlach,
Schierbeeks hikkende Boek Ik), zagen
mijn wóórden het licht
dat me niet meer verliet, trouw
door dik en dunner dan dik
nu zoveel jaren later
loop ik nog even door de straten
van datzelfde Amsterdam, tot
in een knipperend ogenblik
het leven me loslaten zal
laat me dan, dat moment gekomen,
opnieuw nog even
zweven boven het Stedelijk
dan verder al hoger
boven de bomen in het Vondelpark
waarna ik, mijn tijd opgeheven,
voor eeuwig uiteenval, me verenig
met het fijnstof van de stad,
met de spiegeling van het zonlicht
in het water van de gracht
en word meegenomen met de glimlach
en de dromen van het meisje
dat ik eens op een tramhalte zag
2014
Alsof niet elke regel, maar elk wóórd gewogen is, denk ik altijd bij het lezen van zijn poëzie. De titel Licht van mijn leven slaat meteen op zowel het levenslicht (zag ik in Den Haag) als op mijn wóórden zagen het licht. Maar natuurlijk ook op de wens dat, als het leven me loslaten zal, dat moment gekomen, hij opnieuw nog even boven zweven boven het Stedelijk zal. Om te kunnen zweven moet je licht zijn. En er staat niet nog even, maar opnieuw nog even. Vloog hij eerder boven het Stedelijk Museum? Ja, want in Amsterdam, Van Eeghenstraat zeven, zagen mijn wóórden het licht. De Van Eeghenstraat ligt niet ver van het Museumplein. Het licht dat me niet meer verliet, trouw door dik en dunner dan dik. Door dik en dun, zouden wij zeggen. Nee. de inspiratie van de poëzie was hem nog trouwer, dus niet dun, maar dik en dunner dan dik.
Ja, alsof elk wóórd gewogen is. Nu zoveel jaren later loop ik nog even door de straten van datzelfde Amsterdam. Nog even? Is hij terug in Amsterdam? Nee, want daar woont hij. Nog even slaat op de ouderdom. Licht van mijn leven verscheen in de gelijknamige bundel uit 2014; Campert is van 1929 en was toen dus al 85 jaar. Dan rest je slechts nog even. En van datzelfde Amsterdam? Nee, niet de stad, maar datzelfde gebied: rond het museumkwartier, waar mijn wóórden het licht zagen.
Het museumkwartier is ook de buurt waar hij woont. Van boven het Stedelijk naar boven de bomen in het Vondelpark, zweef je boven zijn huis, waarna ik, mijn tijd opgeheven, voor eeuwig uiteenval. En dan komt het mooiste, want de glimlach en de dromen die hem (drie regels voor het einde) meenemen, staan lijnrecht tegenover de schaterlach (drie regels van het begin). En haar anonimiteit - geen naam, maar het meisje dat ik eens op een tramhalte zag - staat lijnrecht tegenover het noemen van de namen van de dichters die hem inspireerden: Lucebert en Bert Schierbeek.
Met het noemen van Schierbeeks Boek Ik duidt Campert ook de tijd, want dat boek verscheen in 1951. Lucebert zou pas in 1952 debuteren en was dus nog vooral een jongen met een schaterlach. Zelfs het rijm bindt hen aan elkaar: zag en schaterlach.
Ja, dat rijm. Daarover is ook nog heel veel te zeggen binnen dit gedicht met zijn onopvallende eind- en vooral binnenrijmen. Het is niet voor niets dat Remco Campert nu al voor de vijfde keer - zie ook hier en hier en hier en hier - in deze rubriek centraal staat. Ik vind hem een heel groot dichter.
De aanleiding vandag bij hem stil te staan, is overigens het verschijnen van de bundel Campert Compleet, met een keuze uit zijn beste gedichten, verhalen en columns en dus ook met Licht van mijn leven.