woensdag 15 maart 2017
Wij kijken zonder hoop in wie dan ook,
de kin nadert de romp steeds meer.
Het naslagwerk in onze handen
leidt af, zij leggen het haast neer.
Ons voorhoofd fronst zich in het spottend licht,
wenkbrauwen kwamen van het vorsen
tenslotte tot hun hoogste standen.
In ons gezicht versteent de wang,
oogranden hebben zich verwijd;
het wil niet staan naar hoon
en niet naar stank, naar zelfverwijt.
En het weerstaat de aanvechting daartoe.
Nu zal het buiten weer zijn
dat voor buren iets betekent, maar
wij zijn alleen en onderweg is onze blik,
die zich heeft afgewend van wandel,
naar de spiegel toe.
1984
Voor een gedicht van Ed Leeflang (en hier en hier) is elke dag een aanleiding, maar de keuze voor juist dit gedicht heeft alles te maken met het verschijnen van de bundel Het oog van de dichter, waarin Anton Korteweg vijfentwintig gedichten over vijfentwintig schilderijen bespreekt. Schitterende uitgave, waarop ik in deze rubriek nog wel vaker zal terugkomen.
Ed Leeflang was niet alleen een kunstkijker, maar ook een -kenner. Urenlang stond hij in mijn huis naar de werken van Co Westerik te kijken. Die aandacht zie je ook terug in zijn beschrijving van Rembrandts schilderij: de kin nadert de romp steeds meer, ons voorhoofd fronst zich, wenkbrauwen kwamen [...] tenslotte tot hun hoogste standen... En dan keert hij, in de derde strofe, naar binnen toe: In ons gezicht versteent de wang, oogranden hebben zich verwijd... Dat lijkt nog letterlijk, maar er zit al een gedachte achter...
Nu zal het buiten weer zijn, is een Leeflang-regel. Vol ambiguïteit rond dat woordje weer. Nee, niet opnieuw, maar klimatologisch. Weer [...] dat voor de buren iets betekent, maar de man op het schilderij heeft zich afgekeerd van wandel...
Anton Korteweg weet dat ook Rutger Kopland (en hier en hier) een gedicht over dit schilderij schreef. Ook dat citeer ik:
Ik kijk in het portret en het begint
te leven - voor mijn ogen verandert langzaam
de blik waarmee hij mij aankijkt
even glimacht het - alsof het zich verontschuldigde
voor zijn aanwezigheid en voor de vragen
die hij bij mij oproept
dan krijgt het iets peinzends - met een zweem
van meewarigheid, van twijfel
van milde spot
maar misschien is het ook teleurstelling
de melancholie van een man die in zichzelf kijkt
en ziet hoeveel er voorbij is
was dit het wat hij zag?
Rutger Kopland kijkt naar een schilderij; Ed Leeflang ziet zichzelf...