vrijdag 24 februari 2017
Ik zit mij voor het vensterglas
onnoemelijk te vervelen.
Ik wou dat ik twee hondjes was,
dan kon ik samen spelen.
1954
Ik citeer uit Frank Verhallen: Michel van der Plas. Van veel te veel een spaarzaam deel (Nijgh & Van Ditmar, 1993):
Het is 1954. Michel van der Plas (pseudoniem van Ben Brinkel, 1927-2013), fv) stelt het boek Ongerijmde rijmen samen, een bloemlezing van Nederlandse humoristische poëzie. Tussen het werk van oudgedienden als Nicolaas Beets, Cornelis Paradijs (= Frederik van Eeden) en De Schoolmeester (= Gerrit van de Linde) en nieuwkomers als Cees Buddingh', Trijntje Fop (= Kees Stip) en Michel van der Plas, staat een aantal gedichten waarvan de auteur onbekend is. Later blijkt dat ook deze Nomen Nescio niemand anders is dan Michel van der Plas zelf.
Het boek dat de jonge bloemlezer voor ogen staat, is een uitgave zoals The Penguin Book of Comic and Curious Verse, dat in 1952 in Engeland verscheen. Maar van sommige dichtvormen die hem in deze uitgave zo aanspreken, vindt hij in de Nederlandse lichtvoetige poëzie geen treffende voorbeelden. Die schrijft hij dan maar zelf. Zoals deze (op het eerste oog tenmiste) ongerijmde limerick:
Er was eens een man in Buiksloot,
die verdiende met vissen zijn kost;
maar het was niet genoeg:
hij begon een café
van de opbrengst van hengel en schip.
De samensteller wil niet het verwijt krijgen dat er te veel werk van eigen hand in staat. Maar in latere jaren maakt hij zich wel bekend als schrijver van deze anonieme light verse, eenvoudigweg door sommige van die gedichten op te nemen in verzameluitgaven van zijn satirisch werk. Dat hij ook de auteur is van een overbekend kwatrijn dat hij in Ongerijmde rijmen bewust aan een ander toeschrijft, was tot vandaag een goed bewaard geheim.
Michel van der Plas is begin jaren vijftig al goed bevriend met Godfried Bomans. Die heeft dan reeds naam gemaakt met zijn [...] toneelstuk Bloed en liefde en met boeken als Pieter Bas, Erik of Het klein insectenboek, Sprookjes en Kopstukken. Maar gedichten schreef hij niet. Michel van der Plas vertaalt voor zijn bloemlezing een humoristisch versje dat hij uit het Duits kent. Als grap publiceert hij het niet anoniem, maar hij schrijft het weg onder de naam... Godfried Bomans.
Ik zit mij voor het vensterglas
onnoemelijk te vervelen.
Ik wou dat ik twee hondjes was,
dan kon ik samen spelen.
Godfried Bomans laat zich dit auteurschap graag aanleunen. Hij zwijgt er later zelfs tegen zijn vriend over, al refereert hij in Van der Plas' aanwezigheid nog weleens geheimzinnig aan zijn vermaarde poëtisch oeuvre.
In 1978 beschuldigt Vrij Nederland Bomans postuum van plagiaat. Het weekblad heeft ontdekt dat niet hij, maar de Oostenrijkse schrijver Friedrich Torberg de geestelijk vader is van Ich möchte gern zwei kleine Hunde sein und miteinander spielen...
Bomans overleed eind 1971. Als hij nog had geleefd, zou hij zelfs op dit moment waarschijnlijk niet hebben onthuld hoe het nu precies in elkaar stak. Das was kenmerkend voor deze auteur, die immers zeer verknocht was aan zulke mystificaties. Dit voorval typeert ook Michel van der Plas, die zich altijd vrij eenvoudig naar de achtergrond liet dringen - bewust, maar soms ook ongewild. Daardoor kwam anderen weleens te veel en hem zelf dikwijls te weinig eer toe.
Zo stond Bomans dus ten onrechte bekend als de bewerker van dit gedichtje.
Dat schreef ik in 1993. Anno 2017 is het niet anders, want nog altijd staat de naam van Godfried Bomans onder Spleen. Of er staat: toegeschreven aan Godfried Bomans. Maar nooit staat de naam van Michel van der Plas erbij. Die van geestelijk vader Friedrich Torberg trouwens evenmin.